
 
		ten,  maar  meest  op  dè  deelen  daar  de  pijn  zat $  
 tot  zij  mijne  Öèenderen  deeden  kraaken,  en mijn  
 vleesch  als  dat van  eene  mummie  wierd.  In  kort*  
 na deeze behandeling omtrent  een  vierde  uur ondergaan  
 te  hebben *  was  ik  blijde  uit  haare  handen  
 te  koorhen.  De  bewerking  gaf mij  onmiddëlijk  
 verligtingj  dat  mij  aanfpoorde  om  mij  dan  eene  
 tweede  te  onderwerpen  voor  ik  te  bed ging,  en  
 zij  deed  mij  zoo  veel  goed  dat  ik  mij  den  ge-  
 heelen  volgenden  nacht  vrij  wel  bevond.  Mijne  
 doéioresfen  herhaalden  haar  voorfehrift  des anderen  
 daags  ’s morgens  voor  zij  naar  land  gingen 4  
 en  nog  eens  in  den  avond  ,  toen  zij  weder  aan  
 boord  kwamen >  waarna  de pijn geheel  verdwenen  
 wasj  en  de  geneezing  volbragt  zijnde,  namen  zij  
 den  volgenden  morgen  haar  affcheid.  Dit  noemen  
 zij  romee,  eene  bewerking,  dié,  naar  mijne  
 gedagten,  veel  beter  is  dan  de  vleesch - borltel,  
 o f   al  wat  wij uitwendig  daartoe  gebruiken.  Zij  
 is  algemeen  onder  deeze  eilanders  in  gebruik  
 wordende  fomtijds  door  de  mannen,  maar  meest  
 door  de  vrouwen  in  het  werk  gefield.  Als men  
 vermoeid  en  afgemat  fchijnt  en  bij  eene  van  haar  
 gaat  nederzitten,  beginnen  zij  aanftonds de romee  
 aan  uwe  beenen*  en  ik  heb  het  altoos  van  zeef  
 goede  uitwerking  bevonden  (*). 
 In 
 (* )  Men  deed  dezelfde  bewerking  aan  kapitein  w a l l 
 i s   en  zijnen  eerften  Luitenant. 
 ïn  den  morgen  van  den  vijf en  twintigflen  kwamen  
 o t o o  ,  de  Heer  king  en  o m a i   van  
 Attahooroo  terug  ;  de  I leer  k i n g  gaf  mij  het  
 volgend  bericht  van  hetgeen  hij  gezien  had. 
 ,, Kort na  dat gij  mij  verlaaten  hadt,  kwam’er  
 een  tweede  boodfchapper  van  towha   aan  otoo  
 met  eenen  plataan-boom.  De  zon  gong  onder  
 toen  wij  in  eene  kano  flapten  en  Oparre  verlieten. 
   Omtrent  ten  negen  uuren  landden Wij  te  
 Tettaha  aan  dat  eind  ,  hetwelk  aan  Attahooróo  
 grenst.  Voor  wij  landden,  riep  het  volk  ons van  
 wal,  waarfchijnlijk  om  ons  te  zeggen  dat towha   
 daar  was.  Ik  verwagtede  dat  de ontmoeting  van  
 otoo  en  dit Opperhoofd  iets  opmerkingswaerdigs  
 zoude  opleveren.  O too  en  zijn  gevolg gongetr  
 henen  en  zetleden  zig  neder op  het  flrand digt  bij  
 de  kano,  waarin  towha  was.  Hij  lag  toen  te  
 flaapen  ;  maar  zijne  bedienden  wekten  hem  en  
 noemden otoos naam,  wanneer  onmiddëlijk  een  
 plataan-boom  en  een  hond  aan  otoos  voeten  
 gelegd  wierden  ,  en  verfcheiden  van  t o w h a  s  
 volk  kwamen  cn  fpraken  met  hem,  naar  ik  begreep, 
   over  hunnen  togt naar Eimeo.  Na  dat  ik  
 enigen  tijd  digt  bij  otoo  had  gezeten,  terwijl  
 towha  noch  uit  zijne  kano  kwam,   noch  enig  
 gefprek  met  ons  hield  ,  gong  ik  tot  hem.  Hij  
 vroeg  mij  of Toote  ( co o k )   boos  op  hem  ware?  
 Ik  antwoordde  neen  ,  dat  hij  zijn  taio  (vriend)  
 was,  en  dat  hij  mij  gelast  had  naar  Attahooroo  
 X .  D e e l .  G   tg