nen. Toen zij ons vrij digt genaderd waren,
Hond een man in eene van de twee laatfte op,
en deed eene lange aanfpraak , ons , naar wij
aan zijne gebaerden gisten, nodigende om te landen.
Hij bleef ondertusfchen handen vol vederen
naar ons toe flrooien ( * ) , en fommige van
zijne makkers flrooiden op dezelfde wijze handen
vol van eene roode ilof of poeder. De man,
die voor redenaar fpeelde , droeg het vel van
een dier, en hield in elke hand iets dat, als hij
het fchudde, ratelde. Na dat hij zig met zijne
herhaalde uitnodigingen , van welke wij geen
woord verftonden, vermoeid had, zweeg hij ftil,
en toen begonnen andere bij beurten iets te zeggen,
fchoon zij hunne rol noch zoo lang, noch
zoo flerk fpeelden als de ander. Wij merkten
op dat twee of drie hun hair geheel met kleine
witte vederen beflrooid hadden , en andere hadden
groote vederen op verfchillende plaatfen in
het hair geftooken. Toen het onfluimig gedruis
ophield , bleeven zij op eenen kleinen afftand
van het fchip liggen, en fpraken met elkanderen
op eene zeer ongedwongen wijze; ook fcheenen
zij geene de minfle verwondering of wantrouwen
te
( * \ De inboorlingen van deeze kust, 120 Zuidlijker,
bragten ook aan fr. drake bij zijne aankomst vederen
• tot gefchenken. Zie een bericht van zijne reis in camp-
bells uitgave van h a r ris vol. I , p. 18.
te laaten blijken. Sommige Honden nu en dan
op en zeiden iets op de wijze als hunne eerfte aan-
fpraaken , en een hunner zong een zeer aardig
deuntjen met meer zagtheid en welluidendheid
dan wij zouden hebbeu kunnen verwagten, waarin
het woord haela dikwijls als de fluitregel van het
deuntjen herhaald wierd. Toen het opkoomend
koeltjen ons kort daarop nader aan land bragt,
begonnen de kanos in grooter aantal af te koo-
men, en wij hadden ’er eens twee en dertig te
gelijk aan het fchip, elke van drie tot zeven o f
agt perfoonen voerende , zoo mannen als vrouwen.
Verfcbeiden Honden regt op in hunne kanos
te fpreeken en gebaerden te maaken, gelijk
onze eerfle bezoekers. Eene kano was aanmerk-
lijk door eenen zonderlingen kop, met oogen als
een vogel en een fnavel van eene ontzagchelijke
grootte, die ’er op gefchilderd was, en een man,
die ’er in Hond, en die een Opperhoofd geleek,
was niet minder aanmerklijk wegens zijn ongemeen
voorkoomen, hebbende veele vederen
aan zijn hoofd hangen, en zijnde op eene zonderlinge
wijze befchilderd ( * ) . Hij hield een
van
til
1I é
im i
(*) ViscAiNo ontmoette inboorlingen op de kust van
California, terwijl hij in de haven van San Diego-lag, die
met zwart en wie gefchilderd of beftneerd waren, en hunne
hoofden met vederen bedekt hadden, ffist. of California
Vol. II, p. 272.
v V;