
 
		het midden  niet  zouden  broeijen,  en  daardoor  be-  
 letten  dat  zij  door  bet  zout  doortrokken  worden.  
 Dit  gebeurde  ons  eens  wanneer  wij  eene  grooter  
 hoeveelheid  flagteden  cjan  gewoonlijk.  Regenachtig  
 warm  weder  is  ongunftig  om  fpek  in  te  
 zouten  in  luchtftreeken  tusfchen  de  keerkringen. 
 Misfchien  zullen  de  menigvuldige  bezoeken,  
 die  de  Europeaanen  zedert  enige jaaren aan  deeze  
 eilanders  gegeeven  hebben,  eene  groote aanmoe*  
 diging  voor  hun  wezen  om  eenen  grooten  voorraad  
 van  varkens  te  houden,  alzoo  zij  ondervinding  
 genoeg  gehad  hebben  om  te weeten  dat  z ij,  
 als  wij  koomen,  zeeker  kunnen  zijn  daarvoor van  
 ons te krijgen hetgeen in hun  oog  de  meeste waardij  
 heeft.  Op  Otahiii  verwagten  zij  de  Spanjaarden  
 alle  dagen,  en  zij  zullen  nog  twee o f drie  jaaren  
 lang,  niet  alleen  daar,  maar  ook  op  de  andere  
 eilanden, naar  de  Engelfchen  uitkijken.  Het  helpt  
 niet  dat  men  hun  zegge  dat  men  niet  weder  zal  
 koomen,  zij  denken  dat men moet,  fchoon  geen  
 hunner  de  reden  van  uwe  komst  weet,  of  zig  
 de  moeite  wil  geeven  om  ’er  naar  te  onderzoeken. 
 Ik  beken  dat  ik  mij  niet  kan  onthouden  alhier  
 te  verklaaren  dat  ik  van  gedagten  ben  dat  het  
 veel  beter  voor  dit  arme  volk  zoude  geweest  zijn  
 onze  meerderheid  in  de  gerieflijkheden  en  kon-  
 ften,  die  het  leven  aangenaam  maaken,  nimmer  
 te  hebben  leeren  kennen,  dan,  die  eens  gekend 
 hebhebbende  
 ,  weder  aan  hunne  oorfpronglijke  onbekwaamheid  
 tot  verbetering overgelaaten  te worden. 
   Zij  kunnen  nu  indedaad  niet »weder gebragt  
 worden  tot  die  gelukkige middelmaatigheid, waarin  
 zij  leefden,  voor  wij  hen  ontdekten j  zoo  de  
 gemeenfchap  tusfchen  hen  en  ons  afgebrooken  
 blijft.  Het  koomt  mij  voor  dat  het  enigermaate  
 de  plicht  van  de  Europeaanen  geworden  is  heil  
 om  de  drie  of  vier  jaaren  eens  te  bezoeken,  om  
 hun  van  die  gerieflijkheden  te  voorzien,  die  wij  
 onder  hen  hebben  ingevoerd,  en  voor  welke wij  
 hen  eene  vooringenoomenheid  gegeeven  hebben.  
 Het  gebrek  aan  zulken  toevoer  zal  bij  hen  waarschijnlijk  
 zeer  fterk  gevoeld worden,  wanneer  het  
 misfchien  te  laat  zal  zijn  om  tot  hunne  oude minder  
 volmaakte  uitvindingen  terug  te  keeren,  die  
 zij  nu  verachten  ,  en  welke  zij  hebben  laaten  
 vaaren,  zedert  den  invoer  van  de  onze;  want als  
 het  ijzer gereedfchap,  dat  zij  nu bezitten,  zal  verlieten  
 zijn,  zullen  zij  de  kennis  van  hun  eigen  
 gereedfchap  bijna  verloren  hebben.  Eene  lleènen  
 bijl  is  thans  onder  hen  iets  zoo  zeldzaams  als  eene  
 ijzeren  Over  agt  jaaren  was,  en  een  beitel  van  
 Heen  of  been  is  ’er  niet  meer  te  vinden.  Groote  
 fpijkers  vervullen  de  plaats  van  de  laatfte,  en  zij  
 zijn  dwaas  genoeg  om  zig  te  verbeelden  dat  zij  ’er  
 eenen  onuitpütlijken  voörraad  vdn  hebben  bekocf-  
 men,  want  zij  wareri  thans  in  het  geheel  niet  ge-  
 zogt.  Somtijds  egter  namen  zij  veel  kleine  fpij-  
 X.  D e e l ,  O  kers