
 
		gezigc  van  de  laatde  gong  ’er  een  algemeene  
 fchreeuw  op.  Ik  kon  de oorzaak  alleen  daar  door  
 raaden,  dat  op o on y  voltrekt weigerde mijn  ge-  
 fchenk  aan  te neemen  tot  ik  het  anker  zoude ont-  
 vangen  hebben.  Hij  beval  drie  mannen  heen  te  
 gaan  en  mij  hetzelve  over  te  leveren,  en,  naar  ik  
 verflond,  moest ik met hun  daar  voor  medegeeven  
 wat  mij  goed  dagt.  Met  deeze  boodfchappers  
 vertrokken  wij  in  onze  floepen  naar  een  eiland,  
 liggende  aan  de  noord-zijde  van  den  mond  der  
 haven,  daar  het  anker  was  nedergelegd.  Ik  bevond  
 dat  het  niet  zoo  groot  of zoo  volledig was  
 als  ik  verwagt had.  Het was zeven  honderd ponden  
 zwaar geweest,  volgens  het  teken,  dat  ’er op  
 Hond;  maar  thans  ontbraken  ’er  de  ring,  een  gedeelte  
 van  de  fchaft en  de  twee  klaauwen  aan;  nu  
 was  ik  niet  meer  verlegen  om  de  reden  te  raaden  
 waarom  op o on y  geweigerd  had  mijne gefchen.  
 ken aan  te neemen.  Hij  had, namelijk,  ongetwijfeld  
 gedagt  dat  zij  de waarde  van  het anker,  zoo  
 als  het  thans was,  zoo  verre  te  boven  gingen,  dat  
 ik  te  onvreden  zoude  zijn  als  ik  het  zag.  Dit zij  
 zoo het wil,  ik nam  het  anker zoo  als  ik  het  vond,  
 en  zond  hem  alle  de  gefchenken,  die  ik  ’er eerst  
 voor beftemd  had.  Mijne  onderhandeling  dus geëindigd  
 hebbende,  keerde  ik  naar  boord,  en,  de  
 floepen  ingehijst  hebbende,  maakte  ik zeil  noordr  
 waarts. 
 Terwijl  de  floepen  binnen  boord  gehijst  wieri 
 den, 
 den,  kwamen  ’er  enige  inboorlingen  in  drie  o f  
 vier  kanos  af,  om,  gelijk  zij  zeiden,  de  fchepen  
 te  zien.  Zij  bragten  enige  kokos-nooten  mede  
 en  eene  bigge,  de eenigfte,  die  wij  aan  dit  eiland  
 bekwamen.  Ik  twijfel  egter  niet  of  wij  zouden,  
 zoo wij  tot den  volgenden  dag aldaar vertoefd hadden  
 ,  overvloedig  van  voorraad  zijn  voorzien  g e worden  
 ,  en  ik  geloof  dat  de  inboorlingen  zeer  
 fpijtig  zullen  geweest  zijn,  toen  zij  vernamen  dat  
 wij  weg  waren.  Doch  ,  alzoo  wij  reeds  eenen  
 zeer  goeden  voorraad  van  varkens  en  vrugcen  aan  
 boord  hadden,  en  zeer  weinig  hadden  om  ’er  
 meer  te  koopen  ,  kon  ik  geene  reden  hebben  
 om  de  voortzetting  van  onze  reis  langer  uïtte-  
 flellen. 
 De  haven  van  Bolabola,  Oteavanooa  genaamd  
 aan  de  west-zijde  van  het  eiland  gelegen,  is  eene  
 van  de  ruimde,  die  ik  immer  ontmoet  heb,  en,  
 fchoon  wij  niet naar binnen  zeilden,  was  ik  evenwel  
 blijde gelegenheid  te  hebben  om dezelve  door  
 mijn  volk  te  laaten  onderzoeken,  en  te  verneemen  
 dat  zij  eene  zeer gefchikte  plaats  voor  fchepen  opleverde  
 (*). 
 De  hooge  berg  met  eene  dubbele  fpitfe  top* 
 düe 
 ( * )   Zie  eene  Kaart  van  het  eiland  Bolabola  in  het  
 m   Deel.  N°.  III.  Schoon  wij  geene  afzonderlijke  aftekening  
 van  de  haven  hebben,  is  defzelver  ligging  egter  
 aldaar’  duidlijk  getekend. 
 N  4