d e r d e h o o f d s t u k .
Gefprek met t o w h a . Befchrijving van Heer.
vas. oMAi en o e d i d e e geeven maaltijden.
Vuurwerken afgejlooken. Een aap-
merklijk gefchenk van do,ek. Wijze van het
, lijk van eenen Bevelhebber te bewaar en,.
Eene tweede menschlijke offjerhande. Te
1 paerd rijden. ot o o s zorgvuldigheid in het
leveren van voorraad en in het voorkoomep
van dieverijen. Eieren , die hem gefchonken
wier den. e t a r y en de afgevaerdigden van
een Opperhoofd krijgen gehoor. Een fpie-
gel - gevegt van twee oorlogs - vaartuigen.
Vee - macht van deeze eilanden. Hoe zij den
oorlog voeren.
^Jaardien het eindigen van het zeer zonderling
tooneel, in de mor ai vertoond, dat ik in het voorgaand
hoofdftuk naauwkeurig befchreven heb,
ons nu niets te Attahooroo te verrigten liet,
fcheepten wij ons omtrent den middag in om naar
Matavai te keeren en bezogten onder weg t ow*
h a , die op het eilandjen gebleeyen was, daar
wij hem daags te vooren ontmoet hadden, o t 00
en hij fpraken te zaamen over den tegenswoordi-
sen toeftand van ’slands zaaken, en de laatfte
deed
deed andermaal aanzoek bij mij om mij in den
oorlog tegens Eimeo bij hen te voegen. Mijne
volftrekte weigering van dat verzoek deed mij
de gunst van dit Opperhoofd t eenemaal verliezen.
Voor wij vertrokken vroeg hij mij of de plechtigheid,
die wij bijgewoond hadden, aan onze
verwachting hadd’ beandwoord, welke gedagten
wij van derzelver uitwerking voedden, en of wij in
ons land ook zulke godsdienst-plechtigheden ver-
rigteden? Wij hadden onder de viering van deeze
afgrijslijke plechtigheid een diep ftilzwijgen bewaard;
maar, zoo dra zij geëindigd was, hadden
wij geene zwaarigheid gemaakt om onze gedagten
over dezelve zeer vrijelijk te uiten aan o to o en
die hem verzelden; ik verborg dan ook mijne
verfoeijing niet voor t o w h a . Ik drong ^
behalven op de wreedheid van deeze bloedige
gewoonte, ook fterk aan op deizelver onredenlijkheid
, en zeide het Opperhoofd dat zulk
eene olferhande, verre van den -Eatooa zijn volk
gunftig te maaken, gelijk zij dom geloofden, het
middel zou zijn om zig zijne wraak op den hals
tè haaien, en dat ik, uit deeze omhandigheid zelve
wel durfde waagen te voorfpellen dat hun voor-
genoomen togt tegens m a h ë i n e ongelukkig uit
zou vallen. Ik waagde hier eene vrij fterke gis-
jfing ; maar ik meende dat ’er weinig gevaar was
dat ik mij bedriegen zoude; want ik bevond dat
E 4 *ejr