
 
		O m ais  terugkomst  en  de  wezenlijke  bewijzen,  
 die  hij  medebragt  van  onze  milddaadigheid moedigden  
 veele  aan  om  zig  als  vrijwilligers  aante-  
 bieden  om  ons naar Prètam  te verzeilen.  Ik nam  
 alle  gelegenheden  waar  om  hun  mijn  befluit  te  
 doen  weeten  van  alle  zulke  verzoeken af te flaan.  
 Doch  desniettegenftaande  herinnerde  om a i ,  die  
 zeer  begeerïg  was  om  de  eenigfte  groote  reiziger  
 te  blijven,  en  bevreesd  dat  ik  mij  zoude  
 laaien  overhaaien  om  andere  in  ftaat  te  ftellen  
 van  met  hem  naar  die  eer  te dingen,  mij  telkens  
 dat  Lord  s andwi ch  hem  gezegd  had  dat  ’er  
 geen  andere  van  zijne'landslieden  naar  Engeland  
 zoude  koomen. 
 Zoo  ’er  maar  de  minfte  waarfchijnlijkheid  
 ware  geweest  dat  ’er  wederom  een  fchip  naar  
 PJieuw - Zeeland  zoude  gezonden  worden  ,  zou  
 ik  de  twee  jonge  Nieuw-Zeelanders  met  mij  
 naar  Engeland  genoomen  hebben,  alzoo  zij  beiden  
 zeer  gaerne  bij  ons  wilden  blijven.  T ia -  
 r o o a ,  de  oudfte,  was  een  zeer  gefchikt  jongman  
 ,  met  zeer  veel  natuurlijk  verftand  ,  en  in  
 ftaat  om  allerleie  onderrigtingen  te  ontvangen.  
 Hij  fcheen  de  minderheid  van  zijn  eigen  land  
 beneden  deeze  eilanden  volkoomen  te  gevoelen,  
 en  liet  z ig ,  fchoon  misfchien  met  wederzin,  
 overhaaien  om  zijne  dagen  in  gemak  en  overvloed  
 op  Huaheine  te  eindigen;  maar  de  andere 
 een 
 een  geestige  levendige  jongen,  en  dieswegens  ook  
 aan  boord  zeer  gezien,  was  zoo  fterk  aan  ons  
 verknogt  dat  hij  met  geweld  uit  het  fchip  ge-  
 draagen  en  naar  land  gebragc  moest  worden. 
 *   ♦   ❖   
 ♦   ❖ 
 4» 
 Z E r