ze^fs voortplanting tegen te gaan, hetgeen ik denk
dat fomtijds gefchiedt om plaats te maaken voor
boomen van eéne andere foort, om hem enige
verfcheidenheid in voedzel te verfchaffen (*).
De voornaamlte zijn de kokosnooten* boom en
de plataan , of kleine banannen * van welke de
eerite geene moeite kan geeven^ als hij eens eeii
voet of twee boven den grond is opgefchoten,
maar de plataan vereiseht Wat meerder zorg; want
als hij geplant is, fchiet hij op, en begint in omtrent
drie maanden vrugten te draagen , geduu-
rende welken tijd hij jonge fcheuten geeft, die
eone opeenvolging van vrugten leveren , want
de oude dammen worden afgehouwen, als ’er de
vrugt af geplukt is ( f ) . De
C f) Hier is baarblijklijK iets overdrevens. Vooreerst
wederfpreekt het andere berichten. Ten anderen is hec
beduit niet wettig : daar ik geen’ fpoor van bebouwing
gewaar worde , daar heeft zij óok geen plaats gehad.
Rondom cenen broodboom, die voor vijftig jaaren geplant
is , mag het ’er wild uitzien , en daar mag een jong
boschjen uit zijne wortelen opflaan. Maar die jonge ftartf,
men moeten tog verplant worden , wijl zij niet onder de
takken van den ouden ftam kunnen opwasfen. En heeft
de Heer a . nooit, gehoord dat men, om jonge fpruiten te
teelen, de wortelen inkerft?
G. FORS TER.
C ) De minde verfcheidenheden van de pifangs worden
zoo vroeg rijp. De meeste' eisfehen zes o f agt maanden ,
enige nog langer’ tijd.
De voortbrengzelen van ’ dit eiland zijn egter
niet zoo aanmerklijk wegens hunne verfcheidenheid
als wegens hunnen overvloed , en daar
zijn maar weinige merkwaerdigheden. Onder
deeze mag men tellen een vijver o f meir van
zoet water, op de kruin van eenen der hoogde
bergen ; men heeft drie o f vier dagen nodig
om ’er naar toe te gaan en weerom te koo-
men. Het is aanmerklijk om zijne diepte, en
daar zijn ontzagchelijk groote palingen in , die
fomtijds door de inboorlingen gevangen worden,
welke op dit water met kleine vlotjens, van twee
o f drie aan elkanderen gebonden wilde plataan-
boomen, vaaren. Dit wordt voor eene van de
grootfte natuurlijke merkwaerdigheden van het
land gerekend , zoo dat bij reizigers , die van
de andere eilanden koomen , bij hunne terugkomst
eene van de eerfte vraagen van hunne vrienden
is, o f zij dat meir gezien hebben ? Daar is
ook eene foort van water, van welk maar een
enkele kleine vijver op,het eiland is, even zoo
verre af gelegen als het meir, en, naar allen
fchijn, zeer goed, met een geel bezinkzel op den
grond; maar het is (legt van fmaak, en doet de-
geene, die ’er van drinken, kwaad, en bij hen,
die ’er zig in baadèri , doet het gezwellen en
zweeren uiebreeken (*).
Niets
C ) Het ware der moeite vvaerdig geweest zoo wel dit
X . D e e l . p wa