
 
		Ï&8  [ 0 $.  I7J7 -]  R E I Z E   NAAR  DEN 
 noodzaakte  den  Heer  s h u t t l ewo r t h   weder  
 zonder  dezelve  naar  de  floep  te  koomen. 
 Het  fpeet  mij  nu  dat  ik  zoo  Verre gegaan  was,  
 alzoo  ik  welitaanshalve  nu  niet  weder  terug kon  
 zonder  het  volk  van  de  andere  eilanden,  die wij  
 nog  bezoeken  moesten,  aanmoediging  te  geeven  
 om  ons  ongeftraft  te  befteelen.  Ik  vroeg  om ai   
 en  de  twee  oude  mannen  welke  maatregelen  ik  
 jiu  neemen  zoude,  en  zij  raadden mij,  zonder  zig  
 te  bedenken,  dat  ik met  eene  bende volks  het  land  
 in  zoude  trekken,  en  alle  die  ik  ontmoeten  zoude,  
 dood  fchieten.  Deezen  bloeddoriligen  raad  kon  
 ik  niet  volgen  ;  maar  ik  befloot  egter  met  eene  
 bende  volks  het  eiland  door  te  trekken,  en  vertrok  
 den  volgenden  morgen  met  het  aanbreeken  
 van  den  dag,  met  vijf en  dertig mannen,  verzeld  
 van  eenen  der  grijzaarts,  om ai  en  drie  of  vier  
 van  zijne  bedienden.  Ik  beval  te  zelfden  tijd  dat  
 de  Luitenant wi l l i ams o n   met  drie  gewapende  
 floepen  het  westlijk  gedeelte van  het eiland zoude  
 omvaaren,  om  ons  te  ontmoeten. 
 Naauwlijks  was  ik  met  mijn  volk  aan  land  of  
 de  weinige  inboorlingen,  die  nog  in  de  nabuur-  
 fchap  gebleven  waren,  vlugteden  voor  ons  weg.  
 De  eerfte  man,  dien  wij  op  onzen  togt  ontmoeteden  
 ,  liep  enig  gevaar  van  zijn  leven,  want  
 om ai  vroeg  mij  ,  zoo  dra  hij  hem  zag,  of  hij  
 hem  fchieten  zoude,  zoo  vast  was  hij  overtuigd  
 dat  ik  zijnen  raad  gong  ter  uitvoer  brengen. 
 ik 
 &1NLLEN  OCEAAN.  [Ö#.  1777.J  12^ 
 Ik  beval  onmiddelijk  dat  hij  en  onze  leidsmah  bekend  
 zouden  maaken  dat het mijn  voörneemen  niet  
 was  eenen  enkelen  inboorling  te  fehaaden  ,  veel  
 minder  te  dooden.  Deeze  blijde maare  vloog ons  
 als  een  blikfèm  vooruit  en  ftuitte  de  vlugt  der  
 inwooneren,  zoo  dat  niemand  meer  zijn  huis  o f  
 zijne  bezigheid  verliet. 
 Terwijl  wij  de  hoogten,  over welke  onze  wég  
 lag,  begonnen  opteklimmen,  kreegen  wij  naricht  
 dat  de  geit  dien  weg  uit  gebragt  was*  en  dat  z ij,  
 naar  wij  verflonden  ,  de  bergen  nog  niet  over  
 konde  zijn  ,  zoo  dat  wij  in  grooté  flilte  voorttrokken  
 ,  in  hoop  van  de  bende  te  verrasfchen,  
 die  met  den  buit  doorging.  Doch  toen  wij  aan  
 de  bovenfte  plantagie,  op  het  hangen  van  dé  
 bergen,  gekoomen  waren,  zeide  ons  het volk  aldaar  
 dat  hetgeen  wij  zogten  ’er  wel  den  eerften  
 nacht  was  geweest,  doch  dat  het  den  volgenden,  
 morgen  door  hamoa  naar  Watea  gebragt  was.  
 Wij  trokken  de  hoogte  over,  zonder  verder  onderzoek  
 te  doen,  tot wij  in  het  gezigt van Watea  
 kwamen j  daar  enig  volk  ons  hamoas  huis aah-  
 weesj  en  ons  zeide  dat  de  geit  aldaar  was,  zoo*  
 dat  ik  niet  twijfelde  o f  ik  zoude  haar  daadlijk  na  
 mijne  aankomst  weder  krijgen;  maar  toen  ik  aan  
 dat  huis  kwam  ,  ontkenden  ,  tot  mijne  grooté  
 verwondering,  de  weinige  perfoonen,  die  ik  ’ër  
 ontmoette  ,  vol  uit  haar  ooit  gezien  te  hebben,  
 X.  D eel.  I  of