wijls uk het W. N. W. of N. W. Deezen wind
noemen zi] Toerou, en hij is gemeenlijk verzeld
van donker betrokken weder, en dikwijls van regen.
Hij waait fomtijds kerk, fchoon gemeenlijk maa-
tig; maar duurt zelden langer dan vijf of zes dagen
agter een, en is de eenigke wind, met welken het
volk van de eilanden onder den wind met kanos
naar dit eiland kqomt, Als hij nog Noordlijker
is , waait hij met minder kracht, en wordt Era-
potaia genoemd, welke zij verdichten de vrouw
van Toerou te zijn , die, volgens hunne fabelkunde
, van het manlijk gedacht, is.
De Z, W, en W. Z, W. winden waaien nog
meer dan de voorige , en fchoon zij, over het
algemeen, zagt en door kilte of koeltjens uit het
Oosten afgebrooken zijn, waaien zij egter fom-
tijds met hevige buien. Het weder dat dezelve
verzejt, is gemeenlijk donker, betrokken en
regenachtig, met eene drukkende heete lucht, en
dikwijls veel donder en weêrlicht. Hij wordt
Etoa (*) genoemd, en volgt dikwijls op den
Toerou, gelijk ook de Farooa doet , die nog
Zuidlijker is, en door zijne hevigheid huizen en
boo-
(.*') Etoa, o f liever E • toa, betekent den oorlog, en
bij gevolg wordt dat woord, met zinfpeeling op den ftrijd
der elementen bij donder-weder . hier zinnebeeldig gebruikt
.
boomen omverre werpt, bijzonderlijk kokospalmen
, ter oorzaak van hunne hoogte ; maar
deeze wind is van korten duur.
De inboorlingen fchijnen geene naauwkeurige
kennis van deeze veranderingen te hebben (*)*
en willen egter enige algemeene befluiten uit der-
zelver uitwerkingen opgemaakt hebben ; want zij
zeggen dat, als de zee een hol geluid geeft, en
zagt op het krand, of liever op het rif flaat*
zulks goed weder beduidt; doch dat, als zij een
fcherp geluid geeft en de golven elkanderen digt
opvolgen, het tegendeel zal plaats hebben.
Misfchien is ’er geen’ plaats in de waereld, die
een rijker gezigt oplevert dan het Zuid-Oostlijk
gedeelte van Otahiti. De bergen zijn hoog en
keil, en, op veele plaatfen, hobbelig; maar zij
zijn tot op de toppen met boomen en heesters bedekt,
zoo dat de aanfchouwer zig naauwlijks kan
onthouden van te denken dat de rotfen zelve de
eigenfehap bezitten van haar groenend bekleedzei
voorttebrengen en te onderhouden. Het vlak land,
dat deeze bergen naar den zee-kant begrenst*
en de tusfchen beiden liggende valeien krielen van
verfchillende voortbrengzelen, die allerweeldrigsc
groei-
( * ) Ook worden de ftreeken , volgens forst er,
fomdjds anders genoemd als hier wordt opgegeeven. Touroe
heet bij hem het Noorden, Toa het Zuiden.
G. F O R S T E R . . ,