
 
		dat  een  fisfend  geluid  gaf  jn  bet  lesfchen  vaq  
 den  Heen,  en  hem  doodde.  Zij  verzogten  toen  
 den  anderen  insgelijks  zoo.  te  doen,  maar hij  weigerde  
 het,  hun  voor  oogen  Hellende  welke  de  
 gevolgen  geweest waren  van  het  eeten  van  zijnen  
 medgezel.  Zij  verzeekerden  hem  egter  dat  de  
 kost  zeer  lekker  was,  en  dat  derzelver  uitwerkingen  
 flechts  eenen  korten  tijd  zouden  duuren,  
 want  dat  de  ander weldra  weder-zoude  bekoomen.  
 Hij  was  zoq  ligtgeloovig  dat  hij  het  lok-aas  in-  
 llokte  en  het  lot  van  den  eerflen  ondergong.  De  
 inboorlingen  fneeden  hem  in  Hukken  en  begroe-?  
 ven  dezelve,  en  Helden  de  regeering  van  het  eiland  
 in  handen  van  de  twee  broeders,  als  eene  
 belooning  voor  dat  zij  hen  van  zulke  monHera  
 verlost  hadden.  Zij  woonden  jn  het  diftriét Wha-  
 paeenoo  genaamd,  en  tot  den  hyidigen  dag  Haat;  
 ’yr  nog een  broadvrugt-boom,  die  den  T&heeah  
 beeft  toebehoord.  Zij  hadden  ook  eeye  vrouw,  
 die  bij  hen  woonde  en  die  twee. tanden  van  eene  
 ontzagchelijke  grootte  had.  Nadat  zij  gedood  
 waren,  woonde  deeze  op  het  eiland  Qtaha,  en  
 zij  wierd,  toen  zij  geHorven  was,  onder  hunne  
 godheden  geplaatst.  Zij  at  geen  menfchen-vleesch.  
 gelijk  de  mannen;  de  inwooners  noemen  nog alle  
 dieren,  die  een  wreed  voorkoomen  hebben  of met  
 groote  (lagtanden  verbeeld  worden, met den  naary  
 van  Taheeai. 
 Jeder  zal  bekennen  dat  deeze  historie  even zqq 
 nanatuurlijk  
 is  als  die  van Hercules,  die  den  Hydra  
 dood,  of  de  nieuwere  historie  van  Duimtjen  (*}.  
 jVlaar  ik  vind  niet  dat  ’er eene  zedenles  onder verborgen  
 ligt  zoo  min  als  onder de  meeste  oude  fabelen  
 van  die  aart,  die  als  waarheden  zijn  aan?  
 genoomen  geworden,  zoo  lang  dezelfde  onwee-  
 tendheidheerschte,  -die  de  eeuwen,  waarin  zij waren  
 uitgevonden,  kenmerkten.  Het  was egter wel  
 der  moeite  waerdig  het  aantevoeren  om  te  toonen  
 in welk  een  afgrijzen  en  verfoeijing  degeene  alhier  
 gehouden  worden,  die  menfchen-vleesch  eeten.  
 En  egter  heb  ik  uit  fommige  omflandigheden  aanleiding  
 gekregen  om  te  denken  dat  de  inboorlingen  
 van  deeze  eilanden  weleer  menfchen -eeters  
 geweest  zijn.  Toen  ik  om ai  daar  naar  vroeg,  
 ontkende  hij  het  Hijf en  flerk,  doch  hij  fprak  van  
 iets,  dat  binnen  het bereik van  zijn  geheugen  ge. 
 beurd 
 ( * )   Het  koomt  mij  egter  zeer  waarfchijnlijk  voor  dat  
 onder  deeze  legende  ,  gelijk  onder  meest  alle  oude  fabelen  
 ,  een  historiesch  feit  verborgen  ligt.  In  de  gebergten  
 zullen  weleer  twee  o f  meer  menfchen - eeters  hun  
 verblijf  gehouden  hebben  ,  hetzij  zij  zig  aan  dat  voed-  
 zei  gewend  hadden  door  gebrek  aan  ander  vleesch,  hetzij  
 zij'  van  andere  eilanden  ,  daar  deeze  gewoonte  in  gebruik  
 \vas,  waren  aangekoomen,  welk  laatfte  het  waarschijnlijkst  
 is,  omdat  de  legende  zegt  dat  men  niet  wist  van  waar  zij  
 gekoomen  waren,  en  deeze  zullen  door  twee  broeders,  o f  
 pnder  de  aanvoering  van  twee  broeders,  met  hunne  medelanders  
 zijn  uitgeroeid. 
 R  5 
 Y E R T A  M E R .