zoeken hem met de volgende fchepen roode
vederen, en de vogelen, die dezelve vóórtbrengen,
te zenden, gelijk ook bijlen, en een half
dozijn fnaphaanen met kruid en hagel, en vooral
paerden niet te vergeeten.
Ik heb hier en daar gewag gemaakt van aanzienlijke
gefchenken , die ik van o t o o en de
overige perfoonen van zijne familie ontvong, zonder
te melden welke tegengefchenken ik hem
daar voor deed. Het is bij dit volk de gewoonte,
als zij een gefchenk doen, te doen weeten wat
zij daartegen verwagten, en dan is het nodig hen
daarin te voldoen, zoo dat hetgeen men als een
gefchenk krijgt meer kost dan hetgeen men bij
ruiling koopt. Dan alzoo wij fomtijds door
fchaarschheid gekweld wierden, konden wij onze
toevlugt bij onze vrienden neemen met een
gefchenk om toevoer, als wij onze behoeften
niet op eene andere wijze konden vervuld krijgen,
en daarom was over het geheel deeze wijze
van handelen ons even zoo voordeelig als voor
de inboorlingen. Meestentijds betaalde ik elk
afzonderlijk artijkel als ik het ontvong, uitgezonderd
in mijne onderhandeling met o t o o . Zijne
gefchenken kwamen gemeenlijk in zulk eenen
overvloed, dat ’er tusfchen ons geene rekening
van gehouden wierd. Dat hij vroeg kreeg hij,
als ik het flechts konde misfen , en ik vond
hem altijd gemaatigd in zijne verzoeken.
Zo®
M.
Zoo ik om ai hadde kunnen overhaaien om zig
op Otahiti ter neder te zetten, zou ik dat eiland
niet zoo vroeg verlaaten hebben als ik nu deed;
want het was niet waarfchijnlijk dat wij op enige
andere plaats , beter of beter koop , van ver-
verfchingen zouden voorzien worden dan hier,
zelfs ten tijde toen wij dit eiland verlieten. Ook
was ’er zulke harclijke vriendfchap en vertrouwen
tusfchen ons en de inwooneren als wij naauwlijks
konden verwagten ergens elders te zullen vinden;
het was ook vrij buitengemeen dat deeze vriendlijke
omgang niet eenmaal ware geftoord geworden
door enig verdrietig voorval; daar was ook
geen diefftal bedreven, die verdient genoemd te
worden. Niet dat ik geloofde dat hun zedenlijk
karakter in dit opzigt veel verbeterd was; maar
ik ben eer van gedagten dat hun regelmaatig gedrag
ware toetefchrijven aan de vrees, welke de
Opperhoofden bezielde van eenen handel te zullen
ftooren , welken zij misfchien befchouwden
als het beste middel om een grooter aantal van
onze waaren voor zig zei ven te bekoomen, dan
zij door plunderen of befchaaren zouden hebben
kunnen krijgen. Ook had ik dit iluk bij de eerfte
bijeenkomst met hunne Opperhoofden na mijne
aankomst afgedaan; want ziende welk eenen groo-
ten overvloed ’er in dat eiland was, en hoe gretig
de inboorlingen naar onze koopgoederen waren,
befloot ik mijn voordeel met deeze gunllige om*
ftan