
van enige boodfchappers van Eimeo, of, gelijk
het meer door de inboorlingen genoemd wordt.
Morea ( * ) , met de tijding dat het volk op dat
eiland in de wapenen was, en dat otoos aan-
hangelingen aldaar de nederlaag hadden gekregen
en genoodzaakt waren geweest in het gebergte te
wijken. De twist tusfchen de twee eilanden, die
in het jaar 1774 begonnen was, gelijk in mijne
voorgaande reis verhaald i s , was, naar het
fchijnt, zedert gedeeltelijk levendig gebleven.
De zwaare uitrusting, die ik toen zag, en die ik
aldaar befchreven heb ( f ) was kort na dat ik
Qtahiti verlaaten had afgezeild; maar de misnoegden
van Eimeo hadden eenen zoo Herken we-
derftand geboden, dat de vloot was terug gekeerd,
zonder veel uitgevoerd te hebben, en nu wierd
het nodig eenen tweeden togt te onderneemen.
Zoo dra deeze boodfchappers aangekoomen
waren, vergaderde alle de Opperhoofden, die
toen te Matavai waren, in otoos huis, daar
ik mij op dien tijd bevond en daar ik de ëer had
in hunnen krijgsraad te worden toegelaaten. Een
van de boodfchappers gaf de vergadering ope-
ning van de zaak in eene aanfpraak van eene aan-
merklijke lengte. Maar ik verftond ’er weinig
van
( * ) Morea is, volgens het bericht van Do&or fo k s
t e r , een diftriét in Eimeo. Ziet zijne Aanmerkingen*
( t ) VI Deel, bladz. 57.
van dan derzelver algemeenen inhoud, die diende
om den Haat der zaaken op Eimeo voorteftellen,
en om de vergaderde Opperhoofden van Otflhiti
optewekken om zig te wapenen. Dit gevoelen
wierd door andere wederfprooken, die tegens het
aanvangen van vijandlijkheden waren;, de raad-
pleegingen wierden met groote orde gehouden,
en daar fprak maar een van hun tegelijk. Eindelijk
wierden zij zeer luidrugtig en ik verwagtte
dat onze zaamenkomst als een Poolfche rijksdag
zoude eindigen; maar de twistende groote mannen
bekoelden even fchielijk als zij warm wierden
en de orde was weldra herfleld. Eindelijk behield
de (partij die voor oorlog was, de overhand, en
daar wierd befloten dat ’er eene fterke macht zoude
gezonden worden om hunne vrienden in Eimeo
bij te Haan ,* dit befluit was egter verre van een-
ftemmig. o t o o zweeg geduurende de geheele
zitting ftil, behalven dat hij den fpreekers nu en
dan een woord of twee toefprak. Die van den
raad, welke waren om den oorlog voorttezetten,
vroegen mij om mijnen bijftand, en alle wilden
weeten welke partij ik kiezen zoude. Men zond
om om ai om mijn tolk te wezen; dan, alzoo
hij niet te vinden was, was ik genoodzaakt voor
mijzelven te fpreeken, en zeide hun zoo goed ik
kon, dat alzoo ik niet geheel bekend was met hec
gefchil, en alzoo het volk van Eimeo mij nimmer
beledigd had, ik mijzelven niet bevoegd achted
©