
 
		verfchillende  grootte  ,  groote  en  kleine  purper-  
 braasfems  ( * )   ,  en  enige  van  twee  foorten  van  
 .klip-visfchen  ,  eene  mee  veele  blaauwe  vlekken  
 *  en  de  andere  mee  witte  flreepen  als  be*  
 zaaid. 
 De  grond  is  op  dit  eiland op  fbmmige  plaatfen  
 ligt  en  zwart,  baarblijklijk  beftaande  uit  verrotte  
 planten,  mist  van  vogelen  en  zand.  Daar  zijn  
 weder  andere  plaatfen  daar  niets  te  zien  is  dan  
 zee-voortbrengzelen,  als  gebrooken  koraal - ftee-  
 nen  en  fchulpen.  Deeze  liggen  in  lange  fraalle  
 ftrooken  in  eene  evenwijdige  rigting met  de  zeekust  
 ,  niet  ongelijk  aan  een  geploegd  veld,  en  
 moeten  door  de  golven  zijn  opgeworpen,  fchoon  
 zij  thans  meer  dan  eene  Engelfche  mijl  van  die  
 plaatfen  af  zijn.  Dit  fchijnt  een  onbetwistbaar  
 bewijs  opteleveren  dat  het  eiland  door  aanwin-  
 n in ge n  op  de  zee  voortgebragt  en  in  eenen  Haat 
 van 
 ( f )   In  het  Éngelsch  Snappers,  dat  de  fleer f o r s t  ér  
 door  Schnapper  vertaalt  ,  dejnklijk  niet  weetende  welke  
 visch  hier  bedoeld  wordt.  Ik  noem  hem  purper-braasfem,  
 zonder  verzeekerd  te  zijn 'dat  het  deeze  visch  (de  Sparus  
 fynagris)  geweest  zij  ;  want  fchoon  dezelve  door  pen-  
 want  Ar tl.  Zoólog.  fuppl.  p.  122,  the fnapper  genoemd  
 WOTdt,  wordt  de  graauwe  Lipvisch  Labrus grifeus  doör  
 c  a t e s b y  Car.  ook  the Mangrove  fnapper  genoemd;  en  
 in  het  hoogduitsch  noemt  men  wederom fchnaperten Neus1-  
 Visch  (o f  den  Cyprinus Nafus.') 
 V E   R  T A  A L  E R . 
 «van  aanwas  is;  want  niet  alleen  de  gebrooken  
 Hukken  koraal,  maar  ook  veele  van  de  fchulpen  
 zijn  te  groot  en  te  zwaar  om  door  vogelen  van  
 het  flrand  naar  de  plaatfen  daar  zij  nu  liggen,  
 gebragt  te zijn.  Daar wierd  nergens  een  droppel  
 zoet  water  gevonden  ,  fchoon  ’er  dikwijls  naar  
 wierd gegraaven.  Wij vonden op verfcheiden  plaatfen  
 zout  water,  dat  geene  zigtbaare gemeenfehap  
 met  de  zee  had,  en  dat  dus,  naar  alle  waar-  
 fchijnlijkheid  ,  daar  moet  koomen  door  hetgeen  
 bij  hooge  getijen  door  het zand  fijpelt.  Een  van  
 de  verdwaalde  macroozen  vond  enig  zout aan  het  
 zuid-oostlijk  gedeelte  van  het  eiland;  doch,  
 fchoon  djt  een  artijkel  was,  waaraan  wij gebrek  
 hadden  ,  was  een  man  ,  die,  gelijk  hij  ,  ver-  
 dwaalen  konde  zonder  te  weeten  of  hij  naar het  
 Oosten,  Westen,  Zuiden  of  Noorden  ging,  een  
 flegte  gids  om  ons  naar  de  plaats  te  brengen,  
 waarom  wij  djt  ook  op  hem  niet  durfden  laaten  
 aankoomen. 
 Daar  waren  geene  de  minfte  fpooren  dat  ’er  
 ooit  een  menschlijk  fchepzel  voor ons  alhier geweest  
 was,  en  indedaad  ,  zoo  iemand  het  ongeluk  
 mogt  hebben  van  bij  toeval  op  dit  eiland  
 gedreven,  of  alhier  agtergelaaten  te  worden,  
 weet  ik  niet  o f  hij  wel  in  Haat  zoude  zijn  zijn  
 leven  te  onderhouden.  Daar  is  wel  overvloed  
 van  vogelen  en  visch,  maar geen  zigtbaar middel  
 pm  den  dorst  te  lesfchen,  noch  enig  gewas,  dat  
 T   %  de