
 
		denken  dat  zij  van  rottingweerende  zelfstandigheden  
 gebruik  maakten  (*j). 
 In 
 '  (* )   Het  is  der  moeke  waerdig  op  te  merken  hoe  verre  
 de  zugt  naar  roode  vederen  door  alle  de  eilanden  van  de  
 Stille  Zee  verfpreid  is  ,  en  de  omftandigheid  ,  van  welke  
 hier'gewag  gemaakt  wordt,  zal  waarfchijnlijk  bij  hen,  die  
 zig  vermaaken  met  de  wonderlijke  verhuizingen  van  een  
 zelfde  gedacht  o f  denzelfden  dam  nategaan,  als  eene  bevestiging  
 van  die  (telling  befchouwd  worden  (die  evenwel  
 nog  op  andere  voorbeelden  van  gelijkenis  (leunt)  waarbij  
 men  Nieuw-Guinea  en  de  nabuurige  Oost-Indifche  Eilanden, 
   van  waar  de  Hollanders  de  paradijs-vogelen  haaien,  
 befchouwen  als  oorfpronglijk bevolkt  door hetzelfde  ras  van  
 menfchen  ,  dat  Kapitein  c o o k  op  alle  de  eilanden  vond  
 van  Nieuw-Zeeland  af  tot  deeze  nieuwe  groep,  tot  welke  
 At ooi  behoort. 
 Dat  de  Heer  s o n n e r a t   ons  van  den  paradijs-vogel  
 zegt  koomt  volmaakt  overeen  met  het  bericht  ,  dat  hier  
 van  de  bewaarde  roode  vogelen  gegeeven  wordt.  Van  de  
 Papous  fpreekende,  gaat  hij  dus  voort:  „   Zij  bragten  ons  
 „   verfcheiden  foorten  van  vogelen,  zoo  fierlijk  van  ge-  
 „  daante  als  fchitterende  van  luisterrijke  kleuren.  De  vel-  
 „   len  van  vogelen  dienen  den  Opperhoofden  tot  opfchik,  
 ,,  die  dezelve  aan  hunne  mutfen  draagen  als  pluimen.  Maar  
 „   als  zij  die  vellen  bereiden,  fnijden  zij  ’er  de  pooten  af.  
 „   De  Hollanders,  welke  op  die  kusten  handelen,  koopen  
 „   deeze  bereide  vellen  ,  brengen  die  naar  Perfie  ,  naar  
 „   Suratte  en  naar  Indiè',  daar  zij  die  zeer  duur verkoopen  
 „   aan  de  rijke  inwoöneren  ,  die  ’er  pluimen  voor  hunne  
 „   tulbanden  van  maaken  en  voor  de  helmen  der  krijgs-  
 „   lieden,  die  ’er  hunne  paerden  ook  mede  verderen.  Daar  
 ,,  van  daan  is  het  denkbeeld  gekoonren  dat  eene  van  die 
 » foor- 
 In  den  nacht  en  den  geheelen morgen  van  den  
 twee  en  twinrigften  regende  het  bijna  aanhoudend.  
 De  wind  was  Z.  O.,  Z.  Z.  O.  en  Z . ,  dat eene  
 korte  kabbelende  zee  veroorzaakte,  en  alzoo  ’er  
 weinig  meer  dan  twee  kabels  lengte  van  den  
 fpiegel  van  ons  fchip  branding  was,  lag het  niet  
 zeer  veilig,  'De  golf  brak  zoo  hoog  tegens  het 
 ftrand, 
 „   foorten  van  vogelen  (d e   paradijs-vogel)  geene  pooten  
 „   heeft.  De  Hollanders  hebben  die  verdigtzelen  bevestigd,  
 „   die,  het  voorwerp,  waarin  zij  handelden,  iets  wonder-  
 „   baarlijks  bijzettende,  gefchikt  waren  om  dezelve  duurer  
 „   te  maaken.”   Feyage a  la Nouvelle  Guinée,  p.  154.  (* ) 
 (*)Het  is  thans genoegzaam  bekend dat  de  zwarte Pap ouaanen  
 zoo  wel  in  gedaante  als taal  en  zeden  van  de  helderkleurige  volkeren  
 op  de  Zuid-Zee-Eilanden  gantsch  verfcheiden  zijn  ,  eti  
 alleen  eene  zugt  om  hypothefen  te  maaken  konde die volkeren  
 vereenigen,  daar  de  gantfche  gelijkheid  op  de  telwoorden  der  
 beiden  volkeren  berust,  die  elkanderen  dan nog  omtrent  zoo  gelijken  
 als  beiden  naar  de  duitfche.  Het bewijs  dat hier  van  de  
 zugt  tot  opfchik  en  van  de  bijzondere  waerde  der  vederen  bij  
 die  volkeren  ontleend  wordt,  bewijst  ten  hoogden  flechts  dat  
 beiden  tot het menfchen - gedacht behooren,  welk de neiging  tot  
 opfchik  eigen  is.  Bij  ons  draagt  men  ook  vederen  ;  ook  ia  
 Perfie  zet  men  paradijs - vogelen  op  den  tulband;  maar daar uit  
 volgt  nog  geenzints  dat  de  Engelfche  ,  Duitfche  en  Perfiaanen  
 met  de  Otahitiers  en Papouaanen  eenerlei volk  zijn.  Men  zou  ten  
 hoogden  de  gisfing  durven  waagen  dat  zij  oorfpronglijk  eenen  
 gemeenen  dam  kunnen  gehad  hebben.  De  bijzondere verwant-  
 fchap,  die eene  latere  fcheïding  der  volkeren bewijzen,  of wel  
 geheel  daardellen  zoude  dat de  Papouaanen  en  Tahitiers  flechts  
 in  den  grond  als  de  Gothifche  familieën  in  ons  Noorden  van  
 elkanderen  onderfcheiden  zijn,  heeft  in  het  geheel  geen  bewijs  
 Voor  zig.  Doch  deeze  zijn  kleine dwaalingen,  waarin men  ligt  
 yeryalt,  als men over  volkeren  fpreekt,  die  men niet gezien heeft, 
 x   3 G.  F Ö R S T E R .