vatig nam , en dierhalven eischte dit op nieuw
mijne oplettendheid op alle omftandig heden, die
jot onze veiligheid en den goeden uitdag van
onzen togt zouden kunnen toebrengen. Met dat
inzigt had ik den ftaat van onze proviand op de
eilanden , die wij laatst aangedaan hadden, nagezien,
en, zoo dra ik dezelve verlaaten had, en
buiten de paaien mijner voorige ontdekkingen ge
koömen was, liet ik alle de bootsmans en timmer*
mans goederen, in de twee fchepen, opneemen,
opdat ik volkoomen zoude onderrigt wezen van
de hoeveelheid, en den toeftand van alle de ver*
fchillende artijkelen , en daardoor zoude weeten
hoe dezelve op de voordeeligfte wijze te gebruiken.
Voor ik de Sociëteit-Eilanden verliet, verzuimde
ik geene gelegenheid om bij de inwoo*
neren te verneemen of ’er enige eilanden in eene
Noorder of Noord-Wester ftreek van hun lagen;
maar ik bevond niet dat zij van enige wisten. Wij
ontmoeteden ook niets dat de nabijheid van land te
kennen gaf tot wij omtrent op 8° Zuider Breedte
kwamen, daar wij vogelen begonnen te zien, als
gekken , keerkring - vogelen , fregat-vogelen ,
zee-zwaluwen en enige andere foorten. Wij waren
nu op 205° Ooster Lengte. M e n d a n a
ontdekte op zijne eerfle reis in het jaar 1568
een
(i*') I^e verzameling van damrymple vol. I , p# 45*
s 5