
lijken aart gezegend te zijn, en als ik enige vergelijking
wilde maaken , zou ik zeggen dat zij
even verre verwijderd zijn van de ylugtige ligt?
zinnigheid, die de inboorlingen van Otahiti on-
derfcheidt als van den bedaarden ernst, die onder
veele op Tongataboo is op te merken. Zij febij-
pen in zeer vriendfphaplijken omgang met elkander
te léeven, en, behalven hunne geneigdheid
tot fteelen , die den meesten volkeren., welke
wij in deezen oceaan bezogt hebben, aangeboren
fchijnt, behandelden zij ons zeer vriendfchaplijk.
En het ftrekt niet weinig tot lo f van hun ver-
Hand dat z i j , onze Europifche Vyaaren ziende,
hunne verwondering niet konden verbergen, en
blijdfchap en fpijt lieten blijken, als of zij met
demoediging op zigzelve nederzagen, terwijl zij
bij alle gelegenheden een diep gevoel fcheenen
te hebben van hunne eigen minderheid, een gedrag
dat hun nationaal kara&er even zeer van
den kwalijk geplaatften hoogmoed van de be-
fchaafder Japanneezen en van de ruuwer Groen-
landers vrijfpreekc. Het wa§ een vermaak te zien
met hoe veel liefde de vrouwen haare kinderen
behandelden, en hoe gereedlijk de mannen hunne
hulp tot dien tederen plicht leenden, zig dus genoegzaam
onderfcheidende van die Wilden , die
eene vrouw en een kind eer voor noodzaaklijke
dan wenschlijke dingen houden , en haar hunne
aandachc bijna niet waerdig keuren.
Uit
Uit bet aantal volks, dat wij bij elk dorp,terwijl
wij ’er voorbij zeilden, verzameld zagen, kunnen
wij onderftellen dat het eiland vrij volkrijk is.
Wij kunnen het getal niet anders dan bij gisfmg
begrooten, Om ’er egter enig denkbeeld van te
geeven, dat niet veel te hoog of te laag zal wezen
, zou ik denken dat ’er, de hier en daar ver-
fpreid liggende huizen ’er onder gerekend , op
het geheel eiland zestig zulke dorpen kunnen
Zijn als dat, voor hetwelk wij ankerden, en
dat ’e r , als men voor elk huis vijf perfoonen
rekent, in elk dorp vijf honderd menfchen zouden
zijn, of dertig duizend op het geheel eiland.
Dit getal is voorzeeker niet te hoog opgegeeven,
want wij hadden fomtijds ten minden drie duizend
menfchen op het ftrand, wanneer men egter
niet kon onderftellen dat een tiende gedeelte
van de inwooneren aldaar tegenswoordig
waren.
De gewoone kleeding , zoo van de vrouwen
als mannen , is alreeds befchreven. De eer’fte
hebben dikwijls veel grooter ftukken doek om
haar lijf gewonden, die van onder de borften tot
de knieën of laager reiken, en men zag verfchei-
den met ftukken los over de fchouderen geOagen,
die het grootst gedeelte van het lighaam bedekten
, maar de kinderen zijn , als zij zeer jong
zijn , moeder naakt. Zij draagen niets op haar
hoofd \ maar het hair is bij beiden de fexen op
Z 4 ver