
 
		den  dat  ’er  koeijen  aan  boord  van  de  Spaanfche  
 fchepen  waren  en dat zij dezelve weder mede genoo-  
 men  hadden,  kan  ik  zulks  egter niet  gelooven  en  
 zou  liever  onderzeilen  dat  zij  in den  overtogt van  
 Lima  geftorven  waren.  Den  volgenden  dag  zond  
 ik  de  drie  koeijen  ,  die  ik  aan  boord  had,  aan  
 deezen  ftier,  en  den  ftier,  dien  ik  had  medege-  
 bragt,  den  hengst  en  de merrie,  en  de  fchaapen  
 zettede  ik  te  Matavai aan land. 
 Dus  over  deeze  pasfagiers  befchikt  hebbende,  
 vond  ik mijzelven  van  eenen zeer zwaaren  last  bevrijd. 
   Men  kan  naauwlijks begrijpen welke moeite  
 en  zorg  het  in  hebbe  om  deeze  Ieevende  laa-  
 ding  zoo verre  te brengen;  doch het genoegen, dat  
 ik  gevoelde  van  zoo gelukkig geweest te zijn Zijner  
 Majefteit  menschlievende  oogmerken  met het zenden  
 van deeze onwaardeerbaare dieren,  om in de behoeften  
 van  twee waerdige natieën  te  voorzien,  te  
 -vervullen,  beloonde  mij  rijklijk  voor  de  veele  
 zorglijke  uuren,  die  ik had  doorgeftaan,.  alvorens  
 dit  ondergefchikt  voorwerp  van  mijne  reis  ter  
 iiitvoer  konde  gebragt worden  ( * ) . 
 AI- 
 ( * )   c o x   vond  in  het  jaar  1789  op  Eimeo  eenen  ftier  
 en  vijf  koeijen,  van  welke  twee  o f drie  op  het  eiland  gefokt  
 waren ;  het  waren  fchoone  heeften,  zegt  hij,  maar  
 zeer  wild;  doch  hij  voegt  Ter  bij  dat  de  inboorlingen  weinig  
 acht  op  dezelve  gaven  en  ’er  niet  veel  waarde  aan  
 hechteden.  De  fchaapen  en  het  gevogelte  kon  hij  op  Otj-  
 hiti  noch  te  zien,  noch  voldoende  bericht  van  dezelve 
 krijt» 
 Alzoo  ik  voorneemens  was  alhier  enigen  tijd  
 te blijven,  zetteden wij  de  twee Hellen fterrekundi-  
 ge werktuigen  op Mat aval-punt  op.  Digt  daarbij  
 wierden  ook  twee  tenten  opgezet,  voor  eene  
 wagt,  en  voor  het  volk,  dat  ik  zoude  nodig vinden  
 in  hunne  verfchillende  funëtieën  aan  land  te  
 laaten.  Over  deeze post  gaf  ik het  bevel  aan  den  
 Heere  k in g ,  die  tegelijk  op  de  waarneemingen  
 paste, om  den gang  van  den  tijd-wijzer na  te gaan  
 en  voor  andere  bedoelingen,  Geduurende  ons  
 verblijf  alhier  hielden  verfeheiden  noodzaaklijke  
 verrigtingen  bet  volk  van  beiden  de  fchepen  onledig. 
   De  groote mast  van  de  Ontdekking wierd  
 aan  land  gebragt  en  zoo  goed  als  ooit  gemaakt.  
 Onze  zeilen  wierden  verfteld,  onze  water-vaten  
 gekuipt,  de  fchepen  wierden  gekalefaat  en  het  
 wand overal nagezien en verbeterd;  wij keeken ook  
 al  het  brood  na,  dat  wij  in  vaten  aan boord hadden  
 ,  en  hadden  het genoegen  te  bevinden  dat ’er  
 maar weinig van befchadigd was. 
 Den  zes  en  twintigften  liet  ik  een  Huk  grond  
 opruimen  tot  een’  tuin,  en  beplantte  het  met  
 verfeheiden  gewasfen,  fchoon  ik  geloof  dat  de  
 inboorlingen  naar  de meefte niet meer zien  zullen. 
 Enikrijgen; 
   doch  hij  zag  ’er  geiten  en  katten,  die  zij  fom-  
 tijds  aten.  Ziet Waarne.emingen  en  Aanmerkingen,  aangetekend  
 geduurende  eene  reis  naar  de  eilanden  Teneriffe 
 enz.  VERTAALER. 
 C d