aan, dat niet zeer welluidend was , fchoon het
met groote (lemming wierd gezongen, terwijl
zij met haare handen de maat op haare borden
floegen. De mannen, die aan boord gekoomen
waren, hielden zig aldaar niet lang op, en dommige
verzogten, voor zij vertrokken, verlof van
ons om lokken van hun hair op het verdek te
mogen nederleggen.
Deeze bezoekers gaven ons gelegenheid om
andermaal de belangrijke vraag te onderzoeken
of zij menfchen-eeters waren; de zaak kwam niet
op het tapijt door de vraagen, die wij deeden,
maar door eene omdandigheid , die alle twijfeling
fcheen wegteneemen. Een van de eilanders,
die door een fchiet - poort in de kondapels-kamef
wilde inklimmen, wierd tegengehouden, en vroeg
of hij , als hij desniettegendaande naar binnen
klom , zoude gedood en opgegeeten worden,
deeze vraag met zulke duidlijke gebaerden verzeilende,
dat wij aan zijne meening niet konden
twijfelen. Dit gaf eene goede gelegenheid om
hem op zijne beurt te vraagen of zij die gewoonte
hadden ; waarop iemand, die agter hem in de
kano dond, en aandachtig luisterde naar hetgeen
’er omging, onmiddelijk antwoordde, dat, zoo
wij aan wal gedood wierden, zij ons voorzeeker
zouden opeeten. Hij fprak zoo onverfchillig dat
het klaar was dat hij wilde zeggen dat zij ons
daarom niet dooden zouden , maar dat zij ons
ZOUzouden
opeeten, indien wij in vijandfchap met hun
waren. Ik heb de aantekeningen van den Heer
ander so n omtrent de beflisfing van deeze zaak
geraadpleegd, en het fpijt mij te moeten zeggen
dat ik geene de minde reden kan zien om te aar-
felen van te verzeekeren dat het afgrijslijk eeten
van menfchen-vlees.ch alhier, midden in overvloed
, even zeer in fmaak is als in Nieuw - Zeeland.
In den agtermiddag zond ik luitenant gore
met drie gewapende (loepen af om naar de ge-
fchiktde landing-plaats om te zien, en aan wal
naar zoet water te zoeken. Hij keerde in den
avond terug, zijnde aan het bovengenoemd dorp
aan land geweest, en berichtede mij dat men hem
naar eene wel gebragt had, eene halve Engelfche
mijl het land in; maar daar was te weinig water in
voor ons oogmerk, en de weg, die ’er naar to©
liep, was zeer (legt.
Den dertigden zond ik den Heer gore weder
naar land met eene wagt van foldaaten, en enige
van ons volk, om ververfchingen van de inboorlingen
in te mangelen. Mijn voorneemen was hen
kort agter op te volgen, en ik dak ten dien einde
van het fchip af. Maar de golven liepen nu zoo
hoog dat ik vreesde dat ik, eens aan wal zijnde,
niet weder terug zoude kunnen koomen. Dit gebeurde
ook indedaad met ons volk, dat met den
Heer go re geland was, naardien de gemeenfchap
r'ifr«ni»wnnirïiwr
tus