
vijf en twintigften ontftond ’er eene algemeene
opfchudding, doordien ’er, naar gezegd wierd,
door deezen zelfden man eene van onze geiten ge-
ftoolen was ; doch bij onderzoek bevonden wij
dat aldaar alles wel was. / Waarfchijnlijk waren
de geiten zoo wel bewaard, dat hij zijn voornee-
men niet kon ter uitvoer brengen. Maar zijne
vijandlijkheden waren hem tegens een ander voorwerp
met een flag van het geweldig vuist - recht nederwerpt, en
. hem voor zijne misdaad doet boeten. Dit, en niet enkel
hun zagt karakter, is de grond, waarom zij aanftonds na
zulk eene ftraf terug koomen, en, in volkoomen vertrouwen
dat nu alles afgedaan is , de verkeering met de vreemdelingen
hervatten. Maar waarom gevoelen wij zulk een
hartlijk medelijden bij dit voorval? Waarom gaat ons gevoel
in den eerden oogenblik zoo ligt in afgrijzen van de
uitgeoefende draf over ? Mij dunkt dit laat zig ook ligt
en bondig verklaaren. Onze belangneeming aan de veiligheid
van eigendom ligt ons over het algemeen niet zoo na
aan het hart als onze gevoeligheid tegens lighaamlijke fmar-
ten, die de waare dem der natuur, zuiver inftinél is. In
alle gevallen dan daar ons eigen eigendom niet benadeeld
wordt, daar wij onverfchillig in zijn, fpreekt eerst het
inftinét, en dan eerst het verdand. Zoo dra het onze beurt
is om zelf te handelen, zwijgt het inftinét, in zoo verre
het door medelijden opgewekt wierd , en gehoorzaamt
de krachtiger dem van het zelfgevoel zoo lang tot die
bevredigd is. Alleen groote menfehen hooren, ook in
'het eerde opwellen der hartstocht, die diller dem van
het medelijden, en meeten met onkreukbaar verdand af
hoe veel zij deeze reis mag gelden.
G . F O R S T E R .
werp gelukt, en het bleek dat hij verfcheiden
wijngaarden en kool-planten in om ais tuin had
vernield en medegenoomen, en hij dreigde openlijk
dat hij hem zoude vermoorden en zijn huis
in brand fteeken, zoo dra wij het eiland zouden
verhaten hebben. Om te beletten dat deeze kaerel
mij en om ai nog meer kwaads brouwde, liet ik
hem vatten en aan boord in hechtenis zetten,
met oogmerk om hem van het eiland te vervoeren
, en het fcheen dat dit mijn voorneemen algemeen
naar genoegen van de Opperhoofden
ware. Hij was van Bolabola ; maar daar waren
maar al te veele van de inboorlingen alhier gereed
om hem in zijne oogmerken bijteftaan, als
hij die zoude hebben willen ter uitvoer brengen.
Ik had altoos meer onrustig volk te Huaheine
ontmoet dan op enige andere van de nabuurige
eilanden, en het was: alleen uit vrees en uit gebrek
aan gelegenheden dat zij zig thans befchei-
dener gedroegen; daar fcheen eene waare regee-
ringloosheid onder hen te heerfchen. Die de
naam van Oppervorst over hen droeg was nog
maar een kind, en ik kon niet merken dat iemand
alleen o f verfcheiden gemeeDfchaplijk de regeer
ring voor hem beftierden, zoo dat, wanneer ’er
misverfiand tusfehen hem en ons ontftönd, ik
nooit met genoegzaame juistheid wist waar mij
te vervoegen om bijlegging van het gefchil o f
herftel van mijne grieven te erlangen. Somtijds
deed