
 
		menigte  pifangs  ,  en  enige  wortelen.  De  Heer  
 k i n g   berichtte  mij  dat  ’er  zeer  veel  volk  aan  
 de  water-  of  landing-plaats  was.  Hij  meende  
 dat  zij  van  alle  deelen  van  het  eiland  waren  te  
 zaamen  gekoomen..  Zij  hadden  eene groote  menigte  
 fchoone vette varkens te  koop medegebragt;  
 maar  mijn  volk  had  geene  waaren  genoeg  bij  zig  
 om  dezelve  alle  te  koopen.  Dit  was  egter geen  
 groot  verlies; want  wij  hadden  ’er  reeds  zoo  veele  
 aan  boord,  als  wij  tot  onze  onmiddelijke  ver-  
 teering  gebruiken  konden,  en  geen  zout  hebbende  
 ,  zouden  wij  die  niet  hebben  kunnen  inzouten. 
   De  Heer  k i n g   zeide  mij  ook  dat  ’er  
 op  het  land  zeer  veel  regen  gevallen  was  ,  terwijl  
 w ij ,  in  zee  ,  maar  enige  buien  gehad  hadden, 
   en  dat  de  branding  zoo  lïerk  geweest was,  
 dat  ons  volk  met  groote  moeite.geland en weder  
 in  de  floepen  gekoomen  was,. 
 Wij  hadden  den  geheelen  nacht  ligte  zugtjens  
 en  ftilte  en  nu  en  dan  regen-buijen,  en  bij  het  
 aanbreeken  van  den  dag,  op  den  vief  en  twin-  
 tigften,  bevonden  wij  dat  de  flroomen  het  fchip  
 N. W.  en N.  gedreven  hadden,  zoo  dat het westlijk  
 eind  van  het  eiland,  waarop wij geweest waren  
 ,  bij  de  inboorlingen  uiiooi  genaamd  ,  eene  
 mijl  ten  Oosten  van  ons  was,  een  ander  eiland *  
 Oreehoua  genaamd, W.  ten  Z . ,  en  het hoog land  
 van  een  derde  eiland,  Oneeheow  genaamd  ,  van  
 Z, W.  ten W.  tot W.  Z. W.  Kort daarop  kwam 
 jer 
 »er  een  koeltjen  uit  het  Noorden  op,  en,  alzoo  
 ik  verwagtte  dat  de Ontdekking  daarmede  in  zee  
 zoude  koomen  ,  ftuurde  ik  naar  Oneeheow  ,  om  
 ’er  een  nader  gezigt  van  te  hebben  en  aldaar  te  
 ankeren,  als  ik  ’er  eene  goede plaats zoude'vinden. 
   Ik  bleef  ’er  naar  toe  Huuren  tot  over  elf  
 uuren,  wanneer  wij  ’er  omtrent  twee  mijlen  van  
 daan  waren.  Maar  de  Ontdekking  niet  ziende  
 en  niet  weetende  of  zij  ons  zien  konde,  was  ik  
 bedugt  dat  het  van  flegte  gevolgen mogt  zijn  dat  
 wij  zoo  verre  van  malkanderen  waren  ;  ik  liet  
 dan  mijn  voorneemen  van Oneeheow  thans  te  b e zoeken  
 vaaren,  en  keerde  naar  jitooi  terug,  met  
 voorneemen  om  aldaar  weder  op  de  reede  te  ankeren, 
   om  ons  volkoomen  van water  te  voorzien.  
 Ten  twee  uuren  in  den  agtermiddag  gong  de  
 Noorden-wind  leggen  en  wierd  gevolgd van ver»  
 anderlijke  ligte  zugtjens  en  ftilcen,  hetgeen  aanhield  
 tot  des  avonds  ten  elf uuren,  en waarmede  
 wij  zuid-oostwaarts  Huurden  tot den  dageraat  op  
 den  vijf  en  twintigflen  ,  wanneer  wij  wendden  
 en het naar de  reede  van Atooi hielden,  die omtrent  
 Noordlijk  van  ons  lag ,  en  kort  daarop  kwam  
 de  Ontdekking  bij  ons. 
 Wij  naderden  het land omtrent twee mijlen  aan  
 lij  van  de  reede  ,.  die  w ij ,  fchoon  wij  ’er  zoo  
 digt  bij  waren,  niet  konden  bereiken,  want  dat  
 wij  op  den  eenen  tijd  wonnen  verlooren  wij  op  
 den  anderen  ,  zoo  dat  in  den  morgen  van  den 
 ne