
 
		even  voor  qns  met  zijne kano de haven in,  maar  
 gong  niet  aan  land;  hij  floeg  ook niet  veel acht  
 op  zijne  landslieden,  fchoon  ’er  veele  te zaamen  
 fchoolden  om  hem  te  zien;  doch  een veel groo-  
 ter  aantal  kwam  af naar de  fchepen,  zoo dat wij  
 naauwlijks  ons  werk  konden  doen  door  hun  gedrang. 
   De  vreemdelingen  ,  die  wij  aan  boord  
 hadden,  vertelden hun  aanftonds wat wij  te E im ea   
 yerrigt hadden,  en vergrooteden  het aantal huizen  
 en  kanos,  dat  wij  vernield  hadden,  ten  minden  
 tienvoud.  Het  was  mij  niet onaangenaam dat zij  
 de  zaak  nog  erger maakten dan zij was,  alzoo ik  
 zag  dat  zulks  eenen  groöten  indruk  op  de  toe-  
 hoorers  maakte,  zoo  dat  ik  hoop  had dat het de  
 inwooneren  van dit  eiland zoude aanzetten om  zig  
 beter  jegens  ons  te  gedraagen  dan  zij.  bij  mijne  
 voorige  bezoeken  gedaan  hadden. 
 Terwijl  ik  op O ta h i t i   was,  had ik vernoomen  
 dat  mijn  oude  vriend  o r e e   niet  langer  Opperhoofd  
 van  H u a h e in e   was,  en  dat  hij  thans  op  
 UUetea  woonde.  Hij  was  ook  nooit  meer  dan  
 Regent  geweest  geduurende  de minderjaarigheid  
 van  TAiREETAREEA,  den  tegenswoordigen  
 E a r e t   R a h i e ;  maar  hij  had  het  roer  van  regee-  
 ring  niet  willen  overgeeven  voor  hij  ’er  toe  gedwongen  
 geweest  was.  Zijne  twee  zoonen 9  
 OPQONY  en  towha waren  de eerfte die mij  een  
 bezoek  gaven;  zij  kwamen reeds  aan  boord voor 
 het