
 
		paerden-lijn  aan  land  vast.  Toen  wij  het  fchip  
 Heten  afvallen,  brak  het,  zijnde  door  de  rotfen  
 doorgefneden  ,  en  het  een  eind  wierd  agter-  
 ,gelaaten  ,  al zoo  z i j ,  welke  het  afwierpen,.  niet  
 befpeurden  dat  het  gebrooken  was,  zoo  dat  het  
 nodig  was  eene  floep  te  zenden  om  het aan  boord  
 te  brengen.  In  deeze  floep  voer o 10a i naar  land,  
 na  van  aile  de  Officieren  een  teder  affcheid  ge-  
 fioomen  te  hebben.  Hij  gedroeg  zig  met  eene  
 manlijke  kloekmoedigheid  tot  hij  tot  mij  kwam;  
 maar  toen  bezweek  hij  in  de  uiterfle  poogingen  
 om  zijne  traanen  te  wederhpuden  ,  en  de  Heer  
 k ING,   die  met  de  floep  mede  voer,  zeide  mij  
 dat  hij  den  geheelen  tijd,  terwijl  hij  naar  land  
 voer,  traariert  hortte. 
 Het  was  geen  gering  genoegen  voor  ons  dat  
 wij  hem  behouden  terug  gebragt  hadden  op  de  
 plaats,  van  waar  hij  wierd medegenoomen.  En  
 egter  £zoo  is  de  zonderlinge  aart  der nienschlijke  
 zaaken)  is  het  waarfchijnlijk  dat wij  hem  in  eenen  
 minder  wenschlijken  toehand  lieten  dan  waarin  
 hij  zig  voor  zijnen  omgang  met  ons bevond.  Ik  
 meen  hier  door  niet  dat  hij,  omdat  hij  de  zoetigheden  
 van  een  befchaafd  leven  geproefd  heeft,  
 ongelukkiger moet worden, omdat hij  genoodzaakt  
 is  alle  gedagten  te  laacen  vaaren  van  dezelve  langer  
 te  genieten.  Maar  ik  zal mij  hechts  bepaalen  
 tot  deeze  eene  onaangenaame  omhandigheid  dat  
 de  voordeelen,  die  hij  van  ons  ontvong,  hem  in 
 ee* 
 eenen  gevaarlijker  toehand  geplaatst  hebben  met  
 opzigt  tot  zijne  perfoonlijke  veiligheid.  O m a i ,  
 in  Engeland  zoo  geliefkoosd  zijnde,  had  zijnen  
 voorigen  haat  uit  het  oog  verboren,  en begreep  
 niet  op  wat  wijze  zijne  aanwinningen  ,  zoo  in  
 kennis  als  in  rijkdom,  bij  zijne  terugkomst,  bij  
 zijne  landslieden  zouden  befchouwd  worden,  dat  
 ondertusfehen  het  eenigst  was  hetwelk  hem  nu  
 bij  hen  meer  aanzien  konde  verfchaffen  dan weleer  
 ,  en  op  welke  hij  zijne  toekomhige  grootheid  
 o f  geluk  konde  bouwen.  Hij  fcheen  zelfs  
 hunne  denkwijze  in  dit  opzigt  kwalijk  te  hebben  
 begrepen,  en  enigermaace  hunne  gewoonten  ver-  
 geeten  te  hebben  ,  anders  moest  hij  geweeten  
 hebben  welk  eene  groote  moeijelijkheid  ’er ware  
 om  zig  als  een  perfoon  van  rang  te  doen  aan-  
 neemen,  daar  ’er  mogelijk  geen  voorbeeld  is  dat  
 iemand zelfs door de groothe verdienhen  uit  eenen  
 laagen  rang  is opgeklommen.  Rang  fchijnt  hier  de  
 grondflag  van  alle  onderfcheiding  te  zijn  en  van  
 derzelver  gezellinne  macht  ,  en  men  fchijnt  die  
 zoo  hardnekkig  of  liever  blindling  aan  te  klee-  
 ven  ,  dat  iemand,  zoo  bij  niet  eenen  zekeren  
 graad  van  dezelve  bezie  ,  voorzeeker  veracht  en  
 gehaat  zal  Worden  ,  als  hij  den  fehijn  aanneemt  
 van  enig  gezag  te  willen  uitoefenen.  Dit  was  
 indedaad  enigermate  het  geval  met  o m  a  i  ,  
 fchoon  zijne  landslieden  zig  vrij  voorzigtig wag-  
 teden  hunne  gedagten  te  uiten,  zoo  lang  wij  bij 
 L   2  hen