
 
		205°  Lengtë  kwamen,  daar  wij  eenen  dag  ftiltê  
 hadden.  Deeze  wierd gevolgd  door eenen N.  O,  
 ten  O.  en  O.  N.  O.  wind.  In  het  eerst was  hij  
 zwak  ,  maar  hij  wakkerde  aan  naar  maace  wij  
 noordwaarts  vorderden.  Wij  bleeven  dagelijks  
 vogelen  zien  van  de  foorten  ,  die  ik  heb  opgenoemd, 
   fomtijds  meer,  fomtijds  minder,  en  
 tusfchen  de  Breedte  van  io°  en  n °   zagen  wij  
 verfcheiden  fchildpadden.  Alle deeze worden voor  
 tekenen  van  de  nabijheid  van  land gehouden;  wij  
 ontwaarden  evenwel  geen  land  voor  dpn  agtcien-  
 den  des  morgens  met  den  dageraat,  wanneer  ’er  
 zig  een  eiland  in het N.  O.  ten O.  vertoonde,,  en  
 kort  daarop  zagen wij  nog meer land  in  het Noorden, 
   geheel  van  het eeffte  afgefcheiden.  Beiden  
 hadden  het  voorkoomen  van  hoog  land  te  zijn.  
 Op  den  middag  lag  het  eerfte N. O.  ten O.  i  O.  
 naar  gisftng  omtrent agt  o f negen^nijlen  van  ons,  
 en  een  hooge  berg,  aan  het  oostlijk  eind van  hec  
 ander,  lag N.  §  W,  Wij waren  thans  op  210  12'  
 Noorder  Breedte  en  op  200° 4 1 'Ooster  Lengte.  
 Wij  hadden  beurtelings  ligte  zugtjens  en  ftilten,  
 zoo  dat  wij  ons,  bij  zonne-ondergang,  niet minder  
 dan  negen  o f  tien  mijlen  van  het naaste land  
 bevonden. 
 Den  negentienden  ,  met  het  opgaan  van  de  
 zon,  lag  het  eiland,  dat  wij  eerst  in  het  gezigt  
 gekregen  hadden  ,  Oost,  op  verfcheiden  mijlen  
 afftands.  Naardien  dit  regtin  den  wind  was,  en 
 wij 
 Wij  ’er  daarom  niet  bij  konden  koomen,  ftuurden  
 wij  naar  het  ander,  dat wij  konden  bereiken,  en  
 ontdekten  ,  niet  lang  daarna  ,  een  derde  eiland  
 in  het  W.  N. W.  zoo  verre  van  ons  als  land  
 gezien  kon  worden.  Wij  hadden  nu  een  fraai  
 koeltjen  uit  het  O.  ten N.  en  ik  ftuurde naar  het  
 oostlijk  eind  van  het  tweede  eiland,  dat  zig  op  
 den  middag  van  N.  è  O.  tot  W.  N,  W.  f   W.  
 uitftrekte,  zijnde het  naast bij  zijnde  gedeelte omtrent  
 twee  mijlen  van  ons.  Wij  waren  thans  in  
 enigen  twijfel  óf het land,  dat wij  voor  ons  hadden  
 ,  al  dan  niet  bewoond  ware  ;  maar  deeze  
 twijfeling  wierd  ras  weggenoomen  door  het zien  
 van  enige  kanos  ,  die  van  land  naar  de  fchepen  
 roeiden.  Ik  hield  terftond  op  den wind, om  haar  
 tijd  te  geeven  om  bij  ons  te  koomen.  In  elke  
 zaten  van  drie  tot  zes mannen,  en,  toen  zij  nader  
 kwamen,  waren wij  aangenaam  verrascht  te  hoo-  
 ren  dat  zij  de  taal  van  Otahiti  en van  de andere  eilanden,  die  wij  laatst  bezogt hadden,  fpraken.  
 Daar  was  niet  veel  moeite, nodig  om  hen  aan  
 het  fchip  te  doen koomen;  maar  wij konden  hen  
 niet  overhaaien  om  aan  boord  overteklimmen.  
 Ik  bond  enige  koperen  penningen aan  een  touw,  
 en  gaf  die  aan  het  volk  van  eene  van  de  kanos,  
 dat  enige  kleine  makereelen  tot  een  tegen-  
 gefchenk  aan  het  touw  bond.  Dit wierd  andermaal  
 herhaald  ,  en  wij  gaven  hun  enige  kleine  
 fpijkers  of  ftukjens  ijzer,  die  zij  meer  dan  alles 
 waar