
 
		dat  ’er  nag  niets  te  doen  was.  Daar wierd  egtet  
 kort  daarna  eene  bigge  geofferd,  en  bij de  andere  
 op  dezelfde  yvhatta  gelegd.  Omtrent  agc  
 üuren  nam  o t o o   ons  wederom  mede  naar  de  
 worai,  daar  de priefters  en  een  groot aantal  volks  
 verzameld  waren.  De  twee  bundels  Jagen  nog  
 daar  wij  dezelve  den  voorigen  avond  hadden zien  
 plaatfen,  de  twee  trommels  ftonden  regt  voor  
 de  mor a i,  maar  wat  digter  bij  dezelve  dan  te  
 vooren,  en  de  priefters  agter  dezelve,  o t o o   
 phatfte  zig  tusfchen  de  twee  trommelen  en  ver-  
 2ogt mij  bij  hem  te  koomen  ftaan. 
 De  plechtigheid  begon,  als  gewoonfijk,  met,  
 het  brengen  van  eenen  jongen  plataanen- boom  
 en  denzelven  aan  ’sKonings  voeten  nederteleg-  
 gen;  hierop  wierd  ’er  door  de  priefters  een  ge?  
 bed  uitgefproojcen,  die  verfcheiden  bosfen  rood©  
 vederen  in  hunne  handen  hielden,  gelijk  ook  een©  
 pluim  van  ftruis- vederen,  die  ik  bij  mijne  eerfte  
 aankomst  alhier  aan  o t o o   gegeeven  had,  on  
 die  tot  dit gebruik  heftemd  was  geworden.  Toen  
 de  priefters  hun  gebed  geëindigd hadden,  veranderden  
 zij  van plaats,  en  ftelden zig  tusfchen  ons  
 en  de  mor a i,  en  een  hunner,  dezelfde  die  den  
 *lag  te  vooren  de  voornaamfte  rol  gefpeeld  had,  
 begon  een  ander  gebed,  dat  omtrent een halfuur  
 duurde.  Terwijl  dit gefchiedde,  wierden  de  bosfen  
 vederen  eene  voor  eene  weggedraagen  en op  
 de arke van  den Eatooa gelegd. 
 Eni- 
 Enigen  tijd  daarna  wierden  ’er  vier  biggen  te  
 voorfchijn  gebragt,  een  van  welke  onmiddelijk  
 geflagt  wierd,  en  de  andere  wierden  naar  een  
 fchot,  daar  digt  b ij,  gebragt,  waarfchijnlijk  om  
 in het  vervolg  tot  eene  offerhande  te  dienen.  Nu  
 wierd  een  van de bundels  los  gemaakt,  en  bevat-  
 tede,  gelijk  ik  reeds  gezegd  heb,  de mar o ,  met  
 welke  dit  volk  zijne  Koningen  bekleedt,  en  die  
 enigermaate  fchijnt  overeentekoomen met de Eu-  
 ropifche  tekenen  van  de  koninglijke waerdigheid.  
 Hij  wierd  zorgvuldig  uit  het  doek  genoomen,  
 waarin  hij  was  opgerold  geweest,  en  in  zijne volle  
 lengte  door  de  priefters  op  den  grond  uitge-  
 fpreid.  Het  is  een  gordel,  omtrent  vijf  ellen  
 lang  en  vijftien  duimen  breed,  en  fchijnt,  naar  
 zijn’ naam  te oordeelen,  op  dezelfde wijze  aangedaan  
 te  worden  als  de gemeene  maro  of het  ftuk  
 doek,  dat  dit  volk  gebruikt  om het om  den middel  
 te  winden.  Hij  was  met  roode  en  geele  vederen  
 verfierd,  maar  meest  met  de  laatfte,  die  
 van  eene  duif  koomen,  die  op  het  eiland gevonden  
 wordt.  Het  een  eind was  bezet met agt Hukken  
 ,  elk  van  de  grootte  en  gedaante van  een  hoefijzer, 
   en  de  randen  waren  bezoomd  met  franjen  
 van  zwarte  vederen.  Het  ander eind  was  gevorkt  
 en  de punten waren  van verfchillende  lengte.  De  
 vederen  waren in  vierkante  vakken  en  twee  reien,  
 en  anders  zoo  gefchikt  dat  zij  eene  aangenaam©  
 uitwerking  deeden,  Zij  waren  eerst  op  hun  ei- 
 D  5  gen