t a t o u met omtrent agt groote kanos aan, en
landden aan de mor ai. Daar wierden veele plataan
boomen aan otoo gebragt van wegens
,verfchillende Bevelhebberen. T owha kwam niet
uit zijne kano. De plechtigheid begon: de voor-
naamfte priester bragt de maro opgepakt, en een
bondel van gedaante als een groot fuiker-brood.
Deeze wierden geplaatst aan het hoofd van hetgeen
ik voor een graf aanzag. Toen kwamen ’er
drie priesters en zaten daar regt tegens over, dat is
aan dë andere zijde van het graf neder, eenen
plataan - boom , eenen tak van eenen anderen
boom en de fchede van de bloem van den kokos-
nootenboom medebrengende.
De priesters zegden, deeze dingen in de handen
houdende, fpreukenop, terwijl, nu en dan,
twee, en fomtijds alle drie, een treurig lied zongen,
waar naar het volk egter weinig luisterde.
Dit bidden en zingen duurde een uur lang. Toen
ontblootte de voornaamfte priester, na een kort
gebed, de maro, en otoo rees op en wond die
om zijn l ijf , te gelijken tijd eene muts van de
roode vederen van den ftaert van den keerkringvogel
, met. andere vederen van eene donkere
kleur vermengd , in zijne hand houdende. Hij
Hond in het midden over de drie priesters, die
omtrent tien minuuten met hunne gebeden aanhielden
, wanneer een man , uit de menigte te
voorfchijn koömende, iets zeide dat met het
woord
woord heiva ! eindigde , hetgeen het volk hem
drie maaien met het woord eareel beantwoordde,
Dit was, gelijk men mij te vooren gezegd had,
het voornaamfte gedeelte van de plechtigheid.
Nu gong het gezelfchap naar de overzijde van
den grooten hoop fteenen, daar ’sKonings mor ai
i s , die niet kwalijk naar eene groote begraafplaats
gelijkt. Hier wierd dezelfde plechtigheid
weder herhaald, en zij eindigde met een drievoudig
hoezee. Nu wierd de maro ingepakt en in luister
vermeerderd door het bijvoegen van een klein ftuk
roode vederen, dat een van de priesters aan otoo
gaf, toen hij dezelve aan had, en dat hij in dezelve
had geftooken.
Van deeze plaats .gong het volk naar eene
groote hut, digt bij de mor a i, daar zij zig neder-
zetteden in grooter orde dan onder hen gewoon is.
Toen deed een man van Tiaraboo eene redenvoering,
die omtrent tien minuuten duurde. Hij
wierd opgevolgd door eenen van Attahooroo;
daarna fprak p o t a t o u veel vloeiender en met
meen fierlijkheid dan een van hun; want zij fpra-
ken, over het algemeen , in korte afgebrooken
fpreuken, met eene beweeging van de hand, die
wat plomp fcheen. Hierop fprak t o o t e o ,
o t o os fpreeker, en na hem een man van Ehneo.
Daar wierden nog twee o f drie aanfpraaken gedaan;
maar daar wierd niet veel naar geluisterd.
O m a i zeide mij dat de aanfpraaken behelsden
• G 3 dat