
 
		andere  eilanden  in  deezen  oceaan  was  gewa^f  
 geworden.  Ons  volk,  dat  genoodzaakt  geweest  
 was  zoo  lang  aan  land  te  blijven  ,  gaf mij  hetzelfde  
 bericht  omtrent  die  ftreeken  van  het  eiland  
 ,  die  zij  doorgewandeld  waren.  Zij  vonden  
 verfcheiden  ziltige  water-plasfen,  in  fom-  
 mige  van  welke  nog  een  weinig  water  ftond,  en  
 in  andere  niets;  hjet  z o u t ,  dat  ’er  in  overgeble  
 ven  was,  was  zoo  dun  dat  wij  ’er  niet  veel  van  
 zouden  hebben  kunnen  medeneemen.  Daar  was  
 geen  fchijn  van  enige  loopende  beek,  en  fchoon  
 zij  enige  kleine  wellen  vonden,  in welke  het  zoet  
 water  vrij  goed  was,  fcheen  het  echter  fchaarsch.  
 De  wooningen  van  de  inboorlingen  waren  dutt  
 gezaaid,  en  daar  konden,  naar  allen  fchijn,  niet  
 meer  dan  vijf  honderd  menfchen  op  het  geheel  
 eiland  z ijn ,  alzoo  de  meeste  op  onze  marktplaats  
 gezien  wierden,  en  degeene,  die  het  land  
 in  gongen,  weinige  bij  de  huizen  zagen.  Zij  hadden  
 gelegenheid  om  de  levenswijze  der  inboorlingen  
 waarteneemen,  die  ordentelijk  en  zindelijk  
 fcheen.  Zij  zagen  egter  nergens  de  mannen  en  
 vrouwen  te  zaamen  eeten,  en  de  laatfte  fcheenen  
 gemeenlijk  in  gezelfchappen  bij  elkanderen  te  
 zijn.  Zij  brandden  hier  de  olieachtige  nooten  
 van  de  dooe  dooe  (*)  voor  lichten  in  den nacht,  
 gelijk  op  Otahitiy  en  braadden  hunne  varkens  in 
 ovens), 
 (*)  Aleurithes  triloha.  F. 
 ovens,  • maar  zij  fpouwden  die  geheel  overlangs  
 open,  dat  men  op  de  Sociëteit-  en  Vrienden-  
 Eilanden  niet  doet.  Zij  zagen  een  ftellig  bewijs  
 van  het  beftaan  van  de  taboo  ( o f ,   gélijk  zij  het  
 uitfpreeken,  de  tafoo')  want  daar was eene  vrouw,  
 die  eene  andere,  welke  onder  dat  verbod  was,  
 voederde.  Zij  zagen  ook  nog  andere  geheimzinnige  
 plechtigheden,  eene  van  welke  door eene  
 vrouw  verrigt  wierd,  die  eene  kleine  bigge nam  
 en  haar  in  de  golven  wierp  tot  zij  verdronken  
 was  ,  waarop  zij  een  bosjen  hout  bij  malkander  
 bond,  waarmede  zij  hetzelfde  verrigtte.  Dezelfde  
 vrouw  floeg,  op  eenen  anderen  tijd,  met  
 een  ftok  op  de  fehouderen  van  een’ man,  die  tot  
 dat  einde  gong  nederzitten.  Men  fcheen  hier  
 eenen  bijzonderen  eerbied  te  hebben  voor  uilen,  
 die  zij  zeer  tam  hebben,  en  het  fcheen  eene  vrij  
 algemeene  gewoonte  onder  hen  te  zijn,eenen  van  
 hunne  tanden  uittetrekken  ( * ) ,   en  als  men  hen  
 naar  de  reden  van  deeze aardige gewoonte vroeg,  
 was  het  eenigst  antwoord,  dat  men  uit  hun  krijgen  
 kon,  dat  het  teehct  was,  aan  welke  reden 
 zij 
 ( * )   Het  is  zeer  opmerklijk  dat  in  deeze  gewoonte,  
 die  men  voor  zoo  onnatuurlijk  zoude  houden,  dat  men  
 zoude  denken  dat  zij  nooit  door  twee  verfchillende  (lammen  
 ,  die  geene  getneene  oorfprong  hadden,  zoude  hebben  
 kunnen  worden  aangenoomen,  het  volk  van  dit  eiland  en  
 da MP Iers  inboorlingen  van  de  west-zijde  van  Nieuw-  
 Holland  op  zulk  eenen  grooten  affland  overeenftetnmen. 
 o