ZEVENDE HOOFDSTUK.
Aankomst te Ulietea. Sterrekundige waarnee-
mingen. Een foldaat loopt weg en wordt
weder uitgeleverd. Tijding van o m a i .
InfiruBieën aan Kapitein c l e r k e gegeeven.
Een zee - kadet en matroos loopen weg. Drie
van de voornaamflen van het eiland daarover
aan boord vastgezet. Eene zaamen-
fpanning om deKapiteinen c ook en clerice
te vatten ontdekt. De twee wegloopers worden
uit geleverd en de. gevangenen los gelaat en.
De fchepen gaan onder zeil. Verver fch in si en
op Ulietea ontvangen. Tegenswoordige en
voormalige ftaat van dat eiland. Bericht
omtrent deszelfs ontroonden Koning en van
den voormaligen Regent van Huaheine.
Tl - L 'e floep, die omai naar land had gebragt om
ons voor altoos te verlaatén, wedergekeerd zijnde
met het eind van de lijn, hijsten wij dezelve binnen
boord , en Huurden onmiddelijk over naar
Ulietea , dat ik voorneemens was nu eerst aan
te doen. Des avonds ten tien uuren legden wij
bij tot den volgenden morgen ten vier uuren,
wanneer wij het zuidlijk eind van het eiland omzeilden
naar de haven van Ohamaneno. Wij kree-
Ü X gen
gen beurteling ftilten en ligte zugtjens uit ver-’
fchillende ftreeken, zoo dat wij op den middag
nog eene mijl van den mond van de haven waren.
Terwijl wij dus opgehouden wier den, kwam
mijn oude vriend o r e o , Opperhoofd van het
eiland, met zijnen zoon, en p 0 0 t o e , zijn
fchoonzoon, af om mij een bezoek te geeven.
Voorneemens zijnde mij naar de haven te fpoe-
den , liet ik alle de floepen uitzetten en deed
haar alle boegfeeren, terwijl ik de hulp had van
een ligt koeltjen uit het Zuiden. Dit zugtjen
gong al te ras leggen/en wierd gevolgd door
een uit het Oosten, dat regt.de haven uit woei,
waardoor wij genoodzaakt waren, ten twee uuren
in den mond van de haven ten anker te koomen,
en ons op werp - ankers ’er in te winden, dat ons
bezig hield tot de donker viel. Zoo dra wij binnen
de haven waren , wierden dè fchepen omringd
van kanos, vol met volk, dat ons varkens
en vrugten voor onze goederen- te vermangelen
bragt, zoo dat wij, waar wij ons wendden, overvloed
vonden.
'D en volgenden morgen, zijnde den vierden,
meerde ik bet fchip van vooren en van agteren,
digt aan den Noorderwal , in het diepst van de
haven , vast, haalde de kabels op het dek en
opende eene van de ballast-poorten. Van deeze
wierd ’er eene ligte brug tot op het land gelegd,
dat omtrent twintig voeten verre was, met inzigt
om