lijke breedte, met hooge regte boomen bedekt>
die een fraai gezigt, als van een enkel uitgeftrekt
bosch opleverden. Het zuid - oostlijk eind van het
land vormde eene laage punt, voor welke veel
branding is, die,door blinde klippen veroorzaakt
wordt. Om deeze reden wierd zij Branding Punt
(Point Breakers) genaamd. Zij ligt op 49 0 15'
Noorder Breedte en op 233* 20' Ooster Lengte,
en het ander eind op omtrent 50° Breedte en op
232° Lengte. Deeze laatfte noemde ik Boschrijke
Punt (JVoody Punt). Zij ileekt vrij verre naar
het Z. W. uit en beftaat uit hoog land. Tusfchen
deeze twee punten vormt het ftrand eene ruime
baai, die ik Hoop Baai noemde, omdat ik,
naar het voorkoomen van het land, ’er eene
goede haven meende te vinden. De uitkomst
bewees dat wij ons niet bedrogen hadden.
Toen wij nader aan de kust kwamen, meende
wij twee inloopende kanaalen te befpeuren, het
een in den N. W. en het ander in den N. O.
hoek van de baai. Alzoo ik de eerfte niet b e .
zeilen kon, loefde ik op naar de laatfte en voer
voorbij enige branding of blinde klippen, die
eene mijl of meer van land lagen. Wij hadden
eene halve mijl buiten dezelve negentien en twintig
vademen water ; maar zoo dra wij dezelve
voorbij waren, vermeerderde de diepte tot dertig,
veertig en vijftig vademen met eenen zandgrond,
en verder naar binnen peilden wij geen
grond met de grootfte lengte van de lijn. Ondanks
het voorkoomen, waren wij egter nog niet
zeeker dat ’er kanaalen waren ; doch alzoo wij
in eene diepe baai waren , had ik befloten te
ankeren, om te zien of ik enig water konde be-
koomen , waaraan wij thans groot gebrek hadden.
Eindelijk, nog nader koomende, was het
niet langer twijfelachtig dat ’er een kanaal was.
Ten vijf uuren bereikten wij de westlijke punt
van hetzelve, daar wij enigen tijd van ftilte overvallen
wierden. Terwijl wij hier lagen te drijven
, liet ik alle de floepen uitzetten , om de
fchepen ’er in te boegzeeren; maar dit was
naauwlijks ter uitvoer gebragt of daar kwam wederom
een versch koeltjen uit het N. W. op ,
met welk wij in ftaat waren eenen arm van het
kanaal op te vaaren, die wij zagen dat Noord-
Oostwaarts in liep. Daar kreegen wij wederom
ftilte en waren genoodzaakt op vijf en tagtig vademen
water te ankeren , en zoo nabij den wal ,
dat wij dien met eenen paerden-lijn konden bereiken.
De Ontdekking verloor den wind voor
zij binnen den arm gekoomen was, daar zij ankerde
en flechcs zeventig vademen water vond.
Wij naderden niet zoo dra het kanaal of bevonden
de kust bewoond te zijn, en ter plaatfo
daar ons de eerfte kalmte overviel kwamen drie
kanos af naar het fchip. In de eerfte waren
twee, in de tweede zes, en in de derde tien man