
 
		te  verwen  toont  het  volk  van Atooi  eene  meerderheid  
 van  fmaak door de oneindige verfcheiden-  
 heid  van  figuuren,  welke  zij  ’er  op  brengen.  
 Als men  een aantal van hunne ftukken doek ziet,  
 zou  men  zeggen  dat  zij  hunne patroonen uit een  
 ftoffen - winkel  hadden  overgenoomen,  waarin de  
 fraaifte  zijden van Indië en Europa verzameld waren  
 geweest,  en  dat  zij  die  nog met  enige  patroonen  
 van  hunne  eigen  vinding  vermeerderd  
 hadden.  Hunne kleuren,  behalven het rood, zijn  
 wel  niet  zeer  levendig, maar de  regelmaatigheid  
 .van  figuuren en ftreepen is waarlijk verwonderens-  
 waerdig,  want,  voor zoo verre wij weeten,  hebben  
 zij  niets  dat naar ftempels of plaaten gelijkt,  
 o,m  het  te  drukken.  Hoe zij hunne kleuren maaken, 
  hadden  wij geene gelegenheid  te verneem en,  
 maar  behalven  de  befchilderde  foorten  hebben  
 zij  ook  enige  ftukken  effen wit  doek  en  andere  
 van  eene enkele kleur,  bijzonderlijk donker bruin  
 en  ligt  blaauw.  De  ftukken ,  die  zij  ons brag-  
 ten,  waren  in  het  gemeen  omtrent  twee  voeten  
 breed  en  vier  of  vijf ellen  lang,  zijnde  de  gedaante  
 en hoeveelheid, die zij voor hunne gemeene  
 kledij  of de mar o  gebruiken,  en zelfs deeze vonden  
 wij  fomtijds uit twee  ftukken  te beftaan, die  
 aan  elkanderen  genaaid  waren,  eene  konst,  die  
 wij  zuidwaarts niet  gevonden  hadden ,  maar  die  
 hier  geoefend wordt,  fcboon het  werk  niet net,  
 maar  fterk  is.  Daar  is  ook  nog eene bijzondere 
 dundunne  
 foort,  dié  veel  naar  geolied  doek gelijkt,  
 en  wezenlijk  ook  of geolied  of in  enig vernis gedoopt  
 is,  en  die  de werking  van  het  water  vrij  
 wel  fchijnt  te  kunnen  wederftaam 
 Zij maaken  zeer  veele  witte matten *  die fterk  
 zijn,  met  veele witte  ftreepen,  ruiten  en  andere  
 figuuren  aan  de  eene  zijde  ’er  in  geweeven ,  en  
 fomtijds  vrij  groot.  Deeze maaken  waarfchijn-  
 lijk ,  als  het nodig  is,  een  gedeelte  van  hunne  
 kleeding  uit;  want  zij  legden  die  over  hun  lijf*  
 toen  zij  die  te  koop  aanbooden.  Maar  zij maaken  
 nog  andere,  grooter,  effen  en  fterk,  welke  
 zij  over  de  vloeren  fpreiden,  om  op  te  flaapen*  
 Zij  weeten  hunne  kalebasfen - fchillen  aardig  
 met  gegolfde  lijnen,  driehoeken  en andere figuuren  
 van  eene  zwarte  kleur  te  verfieren,  dat wij  
 ook  op  Nieuw - Zeeland  zagen  verrigtén.  Zij  
 fchijnen  de konst  van  vernisfen te verftaan,  want  
 fommige  van  deeze  befchilderde  kalebasfen  zijn  
 met  eene  foort van lakwerk bedekt, en bij andere  
 gelegenheden  gebruiken  zij  eene  fterke  lijm  of  
 kleverige  zelfftandigheid  om  hunne  dingen  aan  
 malkanderen  te  hechten.  Hunne houten fchotels  
 en  fchaalen,  waaruit zij hunne üva drinken,  zijn  
 van  den  etooa- boom  of  van  de  cordia,  zoo net  
 als  of zij  op onze  draai - banken gemaakt waren *  
 en  misfchien  beter  gepolijst.  En  onder  hun»  
 nen  hand- arbeid mag men  ook  kleine  vierkante  
 waaiers  van  mat-  of  teen - werk  rekenen  ,  met  
 A a  a  fpits