
enkele rij huisjes , die längs het strand en met het front naar
zee gebouwd zijn, en tusschen deze rij en het 'strand loopt een
voetpad van ongeveer 20 voeten breed. Zoo is Loehoe, en
zdo zijn met kleine versclieidenheid of afwisseling alle negorijen,
die längs Ceram’s zuidkust gelegen zijn. Elke negorij, aan
drie zijden door boomen en gewassen omringd en bekranst, ligt
daar als in een bouquet van groen van allerlei tinten en
nuances verseholen.
Na een paar uur toevens in bet huis van den O ra n g—kaya,
betwelk met w it, blaauw en rood katoen als bebangsel ver-
sierd was, en na een bezoek gebragt te hebben aan de groote
Gouvernements Sago-bosschen en nageltuinen, stoomden we
tegen den avond weg en bereikten des anderen daags de negorij
L o k ie of L o k k ie , (waarschijnlijk zamengetrokken voor Loho-
ky, hetwelk in bet Alfoerscb: //gebucht” beteekent,) die eene
bevolking heeft van ongeveer 900 zielen, waarvan 128 inland-
sclie Ghristenen, terwijl de grootste helft Alfoeren of Hindoe’s
zijn. Onder de Christenen, die een goed kerkje hebben, waren
7 ledematen en 65 kinderen. In de sehool vond ik 17 leer-
lingen.— De Negorij lig t, even als bijna al de negorij e n , die
ik nog te dezer kust noemen zal, vlak aan bet strand en
heeft een oud fort. In bare omgeving ziet men, even als te
N a n a t en te L o e h o e , uitgestrekte Gouvernements Sago-
bosschen, die in 1854 volgens opgave 184,750 ponden sago
afwierpen.
Noor het huis van den O ran g -k ay a wachtte ons eene vreemde
vertooning, die we echter later meermalen op deze kust te
zien kregen. Eenige Alfoeren namelijk voerden ter onzer eere
den op Ceram geliefkoosden krijgsdans, (tjik a ld l^ ) uit. Bij
dezen dans vatteden ze elkander bij de hand, vormden een’
krin g , draaiden langzaam rond, en stampfen telkens met den
regtervoet hevig op den grond. Weldra versnelden trom en
t i f a , en sneller werden nu ook de bewegingen van den
M a le si of voordanser (tevens voorvechter) en van al de dan-
sers, terwijl hunne spieren zwollen en hunne oogen als verwilderd
b lik te n !.. . De Alfoeren van Ce ram , - die, naar men
zegt, tot het Maleische ras behooren, doch veeleer, even als
de bevolking van Ambon, van Hindoesche afkomst of van het
vaste land van Azie herkomstig zijn, - zien er rank en krachtig
en tevens ruw en woest uit. Ze zijn van forschen, doch fiju-
gevormden ligchaamsbouw. Ook de huid is fijn en koperkleurig.
Hunne wapenen zijn een breed slagzwaard of k lew a n g , een
werpspies met ijzeren weerhaken, en pijl en boog. Een eigen-
lijke godsdienst hebben ze niet, tenzij men een grof Eeticisme
hiertoe brengen wil. In dit opzigt, gelijk in zoovele anderen,
staan ze ver achter-bij de Hindoe’s op het T en g e r-g eb e rg te ,
of bij de B ad o e i, die in de kampongs B o d jo n g -M e n tik en
anderen, bij de rivier T ji-o e d jo n g in het distrikt P a ro n g -
k o ed jan g van het Z. Begentschap der Besidentie B an tam ,
wonen. Eenige groote houten figuren, die menschen, kaaimans
of slangen voorstellen, moeten in hunne schatting dienen om de
booze geesten af te weren. Ze gaan naakt, doch hebben een’
sterk-toegehaalden gordel om de dünne middel. Aan dezen gordel
wordt een strook van katoen of boombast vastgehecht, die tusschen
de beenen doorgetrokken en van achteren weder in den
gordel wordt ingestoken (tjidakko). Bij de vrouwen bestaat de
tjid a k k o in een Nipa -blad of het blad van den Nipa-boom,
hetwelk tusschen een fijn-gevlochten en bijna een vingerbreed
buikbandje van veelal gekleurden rottang voor en achter wordt
vastgestoken, en wel zoo, dat het uiteinde van het blad op den
rüg een krul vormt. Wanneer een stukje van deze krul of tip
is afgesneden, duidt dit aan, dat ze den rouw over een’ doode
hebben aangenomen. — Op Ceram’s noordkust of in de afdeeling
W aha a i dragen de wrouwen het N ip a—blad of eenige andere
geringe bedekking, totdat ze gehuwd zijn. Een gehuwde vrouw
acht zieh, zegt men, van alle bedekking, ook de geringste, ont-
slagen. - Als ze buiten hare negorij gaan of als er een Europeaan
in de kampong of in hare huizen komt, slaan ze een stuk of
strook katoen om de lieupen, doch blijft de vreemdeling wat
lang in de negorij, dan wordt dit kleedingstuk weder zorgvuldig
11