
kanon, - als ter eeuwige afscheidsgroete der S um a tra aan haar
voormalig Etat-Major en équipage,. die met betraande oogen
van den wal den vreeselijken kampstrijd der korvet tegen vuur
en water zagen, - zijn jongst saluut daverend over de baai
liet hooren !
Dat bij al den ramp, die hier in 11 uren tijds werd aan-
gerigt, het bedroefde hart toch 110g met dankbaarheid gedacht
aan eene bijzondere leiding der Voorzienigheid, behoef ik wel
niet met vele woorden te zeggen. Waren toch de paarden der
beide op den 15 Mei met verlof afwezige öfficieren der korvet
niet door vermoeidheid verhinderd geworden, om hunne berijders
ter bepaalder ure te Kema terug te breiigen, dan zou de
S um a tra dien eigen avond zijn onder zeil gegaan, en dan zou
het gevolg hiervan geweest zijn, dat ze des. anderen daags in
v o lle zee verbrand wäre en misschien velen der schepelingen,
zoo niet a llen, met zieh in de golven zou begraven hebben ! ...
Omtrent de oorzaak van den brand was men toen te Kema
in het onzekere. Men giste echter, dat hij ontstaan was door
het opbergen in de bottelarij van koffijboonen, die pas op het
dek gebrand, en welligt nog niet genoegzaam waren afgekoeld.
Hierdoor zouden de Goenie-zakken, waarin zieh de heete
boonen bevonden, aan het broeijen geraakt zijn, en eindelijk
vuur gevat hebben.
Nadat- nu de E tn a steenkolen, drinkwater, en de noodige
provisiën had ingenomen, vertrok ze op den 31 Mei naar J a v a ,
aan boord hebbende den Kommandant , de öfficieren en de équipage
der verloren korvet., terwijl (naar ik meen) reeds één der
öfficieren met een gedeelte der équipage naar J a v a vertrokken
was met het partikuliere stoomschip der onderneming van den
heer d e v r ie s , hetwelk juist in den morgen van den dag onzer
komst te Kema (29 Mei) uit de baai van Menado naar
Maka sser en verder naar J a v a was weggestoomd. Men kan
zieh verbeelden, met hoeveel aandoening de heer w ip f f de
K ema—baai verliet, en het Merk op de Boei passeerde, waar
zijn korvet een graf gevonden had; en met welk een bewogen
hart die van Kema hem en zijne öfficieren en équipage, welke,
bij hun edelmoedig streven om het brandend schip te redden,
de zorg voor het behoud van hun privaat eigendom versmaad
hadden, uit hunne oogen zagen verdwijnen! Wel had de heer
Resident ja n s e n - met wien ik op 29 Mei te Kema gekomen
was, - alles gelast en bevolen en gedaan wat, tot verzachting
van het lot der schepelingen strekken kon, en wel hadden ook
de Gezaghebber en de Majoor der afdeeling en de zendelingleeräar
en de scheepsleverancier van Kema , benevens eenige ingezetenen
der plaats en van Menado, zooveel mogelijk getracht om den
toestand der ongelukkigen eenigzins dragelijk te maken. Mel
werd er gulle gastviijheid aan de öfficieren bewezen, en wel werden
er onder de équipage tabak, sigaren enz. uitgedeeld ; - maar
wie kon hun teruggeven, wat ze verloren hadden! Wie kon
aan öfficieren, schipper, stuurman, matroos en marinier die
kleine souvenirs hergeven, waarbij ze in ’t verre land aan
ouders en betrekkingen en vrienden dachten! Want zie, dat alles
hadden ze in hut en kooi gelaten, toen de korvet om hulp en
bijstand riep, en geen enkel man der équipage had dien nood-
kreet in den wind geslagen!... Inderdaad, moedig en braaf had
deze équipage zieh gedragen eil den meesten lof van Kommandant
en öfficieren ingeoogst. Ieder man van het scheepsvolk had zijn’
pligt gedaan; - ook zij, die eenige spaarpenningen, voor hunne
oude moeders of zusters bestemd, in hun logies bewaarden, of
die er een zak-uurwerk, met zoo zuur verdiend eil zooveel
jaren lang bij stuivers en centen opgezameld geld aangekocht,
geborgen hadden! Toen de brand woedde, en de beminde
korvet haar einde zag Haderen, toen hadden ook deze mannen,
even als hun kameraden, liever de sabels en geweren, dan
hunne horologie’s of geld willen redden ! . . .
Op denzelfden datum (31 Mei), waarop de E tn a wegstoomde,
verliet ik mijn’ gastheer, wijlen den zeridelingleeraar h a r t ig te
Kema, en vertrok ik over land naar Menado. De Majoor van