
sago, 111 lieet water sterk geroerd en geklopt, geeft eene dikke
meelpap, en hiervan neemt inen zooveel als voor een koekje
noodig is , eil laat dit koekje tusschen twee in het vuur lieet
gemaakte steenen droog en hard worden... Ziedaar hetrecept!..
De Moluksche volken zijn groote liefhebbers van p a p e d a , en
de roeijers der door mij in de Molukkos gebruikte praauwen
of orembaai’s hadden altijd een5 goeden voorraad p ap ed a bij
zieh , waarmede ze driemaal daags hunnen maaltijd deden. Ze
besproeiden de koekjes met zeewater, of dronken er een teusr
van dit water bij. Of, als ze soms door mijn langer vertoef
aan den wal meer tijd hadden, wisten ze spoedig voor zieh
zelven zout te maken. Ze bragten dan een5 vermolmden boom-
stam aan het strand, en wel zoo digt, dat hij door den golfslag
overspoeld of door den vloed met zeewater overdekt werd.
Na verloop van eenigen tijd, als de boom hooger op het strand
gehaald werd, of als de ebbe kwam en dus de boom van zelfs
droog viel, deed de sterke zonnehitte het in de spleten en
holen en sleuven en scheuren van den stam achtergebleven
zeewater verdampen en de zoutdeelen kristalliseren.
Omtrent de produklie van den sagopalm hoorde ik beweren,
dat een sago-stam gemiddeld van 30 tot 60 korfjes of tonne:-
tjes meel of sago oplevert, en dat elk korije een hoeveelheid
inhoudt, welke ter voeding van een’ man gedurende tien dagen
toereikend is. Gewoonlijk zijn twee man voldoende om een’
sago-palm te bewerken of af te kloppen, en hebben ze hiertoe
10 dagen noodig. De klopper deelt met den eigenaar des
booms den inhoud, dien de stam afwerpt.
Overigens verdient het opmerking, hoe vernuftig de Indische
Volkeren zijn in het voor hunnen arbeid of behoefte gebruiken
of aanwenden der middelen, die de natuur aan de hand geeft.
Ook bij de behandeling van den sago-palm en de bereiding
der sago ziet men hiervan een sprekend bewijs. Reeds zeide ik,
dat tot den trog of goot eene der helften van den uitgeklopten
stam (goti) gebezigd wordt, en dat men van de versehe waaijers
of bladeren van den palm, - die rondom een stel hoepeltjes van
bamboe met spelden van d oerie of bamboe worden vastgestoken, -
de noodige tonnetjes maakt. Zoo nu wordt ook het grijze loshangende
weefsel of de buitenste bekleeding (een soort van
doek of goemoetoe) van den rüg der sago-takken of bladstelen
tot zeef gebezigd. Deze zeef heeft geen eigenlijk gezegde en
geregelde gaten, zoo als de gewone zeven of zoo als de vergiet-
testen, maar toch zulke ruime en tevens ook weder zulke enge
porien, dat en het sago—meel en het water er wel te gelijk en
gemakkelijk doorzijgen, doch intusschen geen enkele vezel (ela)
of onreinheid wordt doorgelaten. En zoo wordt ook veelal tot
waschbak gebezigd dat gedeelte van den bladsteel des sago-
booms, hetwelk het digtst aan den stam zit en eene breede en
diepe uitholling heeft, of de oksel.
In het fort Z e e la n d ia , - (in 1655 gesticht, in 1818 door
een5 storm vermeid, en in 1820 vernieuwd, en sedert n ie u w -
Z e e lan d ia geheeten,) - staat een goed steenen woonhuis, en
was een kamer ter mijner ontvangst in gereedheid gebragt.
In dit vertrek, zeide de Kommies (de heer c e ü n in c k v a n oa-
p e l l e , 1853), logeert ook gewoonlijk de Assistent-Resident van
Saparoea en H a ro e k o e , wanneer deze op het eiland Ha roe -
koe vertoeft. De kamer was dan ook zeer goed en ruim,
maar het uitzigt op de dikke witte muren van het fort, en de
doodsche eenzaamheid, waarin ik mij bevond, maakten mijn
verblijf aldaar niet zeer benijdenswaardig. Des avonds echter
kwam er eenige levendigheid, wanneer de wacht betrokken en
de wachtkamer achter het woonhuis door gewapende mannen ge-
vuld werd. Intusschen werd ik door den Kommies-gezaghebber
van het noodige voorzien, en genoot ik zijne gulle gastvrijheid.
Mijn reisgenoot, de Radja van P o r to , die mij als het wäre als
Adjudant en Secretaris ter zijde stond, logeerde bij den
G o e ro e -b e s ä r.
Van uit het fort vertrok ik over Oma en Wassoe naar
A b o ro e , de laatste der 11 negorijen van Haroekoe. Deze
L