
D am p illa s eu T o l a - to l a , waarvan D o n g g a la aan den west-
hoek der baai de hoofdplaats en de residentie van den Radja
is, en sedert gemeld jaar 1824 door een fort tegen de zee-
roovers beschermd wordt. Volgens berigten brengt liet land
g°ud, djagong, rijst, klappers en tabak op, en wordt het edel
metaal nit eenige mijnen in het gebergte verkregen en door
Wadjoresche bandelaren opgekocht en naar elders uitgevoerd.
Dewijl de Radja van P a r ig i , isk a n d e r - abd oe l - m o eh am a d ,
niet aan boord kwam om den Resident te begroeten, zoo werd
er naar de reden hiervan onderzoek gedaan en door eenige
Hoofden berigt, - eerst dat de Vorst ziek was, - en later,
dat liij zieh ver binnenslands bevond. Deze boodsebap was
natuurlijk zeer onzuiver, en deed ons of aan onwil of aan
vrees van de zijde van den Radja denken, en zulks te eerder,
omdat hij zieh in den jongsten tijd niet geheel behoorlijk aan
de sedert 1850 tusschen het Gouvernement en de Radja’s in
de T o m in i - b o g t bestaande traktaten gehouden had. Eindelijk
besloot de Resident om naar den wal te gaan, werwaarts ik
hem (ofschoon ik den vorigen nacht een feile koorts gekregen had,
die zieh op nieuw kwam verhelfen,) met 2 officieren der E t na
vergezelde. Weldra bevonden we ons bij het vervallen fortje
eu wdjders in het lands-raadhuis, hetwelk op palen boven den
grond verheven en van bamboe gebouwd was. Hier waren
eenige Hoofden van het Rijkje vergaderd, maar de Radja was
onzigtbaar. Zoo het nu heette, lag hij ziek in het gebergte,
en werd hij dus vertegenwoordigd door een’ knaap van 12
a 13 jaren (naar ik meen, de zoon van den Radja). Deze
knaap, in zijde en goud rijk gekleed,, was natuurlijk in zulk
eene groote vergadering, welke ook door de beide officieren van
de E tn a werd bijgewoond, een weinig met zijn’ toestand verlegen.
Na eenige beraadslaging, die vreedzaam afliepen, werd
het bestaande traktaat van staatkundige ondergeschiktheid van
P a r ig i aan het Gouvernement plegtig hernieuwd, en de zittiug
ten 4 ä half 5 uren in den middag opgeheven.
We deden toen eene wandeling in de negorij, die zeer uit-eengebouwd,
en door eenige paden en wegen, waarvan er ¿en längs
het strand naar de ten noorden liggende negorij T o lo lie loopt,
doorsneden is. De huizen staan zonder orde door elkander, en
worden door kokos- en ooft-boomen en pisang-stammen belom-
merd, die overal tusschen de huizingen wassen. De bevolking
bejegende ons minzaam, doch de vrouwen lieten zieh niet veel
zien. Een der dorpelingen bood ons een prächtig schimmelpaard
ten verkgop aan, en vroeg er niet meer voor dan 15 spaansche
matten of f 37,50. Het was inderdaad een fraai dier, en de
Boeginesche eigenaar, die het bereed, deed het ons in al deszelfs
hippische schoonheid en sierlijkheid bewonderen. Als we hem
/ 10 geboden hadden, wäre het paard zeker verkocht, want
de eigenaar scheen meer behoefte aan geld dan aan een paard
te hebben. Doch we hadden aan boord geen plaats voor paarden,
zelfs niet voor een’ enkelen viervoeter, en moesten dus tot
onzen spijt den koop afslaan.
Tegen den avond roeiden we weder aan boord, en stoomden
den volgenden morgen (23 Mei), längs de kusten en de rivier-
monding van Possa en voorbij de baai van T a jab o , naar
To d jo , alwaar we in den middag van den 24sten aankwamen.
Ik had weder een feile koorts, maar ging toch met den heer
ja n s e n en eenige officieren der E tn a aan wal. De negorij ligt
eenige honderd schreden landwaarts-in achter een verlaten goud-
mijn, en het voetpad er heeu liep door eene opgedolven vlakte van
grijs-wit zand, hetwelk in het feile zonnelicht blikkerde en de
oogen pijnlijk aandeed. Van tijd tot tijd moesten we slooten overspringen,
en smalle planken passeren, die over kleine stroompjes
en kanalen bij wijze van vondels gelegd waren. De kampon»
zag er vrij-goed u it, en bood ons onder hare ooft-boomen en
kokos-palmen eene gewenschte schaduw. De Radja van Todjo
of T o d ja , die met ons was, en dien we nu ook een bezoek
bragten, bewoont een groot huis, hetwelk, even als bijna al de
kampongs-huizen, eenige voeten boven den grond verheven is.
In stede van ladders of trappen, zag men bij sommige huizen
een’ dikken bamboe of een’ kokosstam, die in schuine rigting