
de p a la n q u in ’s (k r e tta -p la n k ie ) en hand-chaisen längs de
wegen en straten !... En hoeveel huizen staai'den we met wee-
moed en met droefheid a an ! Diidi', en dadr, en daar, en
weder daar, in die en in deze huizen, op dien hoek, en aan
dien weg, - op G am b ie r (Koningsplein) of D ja g a -m o n je t
(Rijswijk), op N o rb e k (Noordwijk) of K r am a t, - liadden
vrienden en goede keunissen van ons gewoond, die gestorven of
naar Nederland of elders vertrokken waren! En in dat liuis daar
voor ons, en in dat liuis daar nevens ons, en in ddt liuis
daar ginds, waar we weleer zoo vaak de bal-muzijk hoorden,
en dansende reijen, door een zee van schitterend licht besehenen,
in de Veranda zagen, - daar brandt nu eeu enkele hangstolp,
een enkel lampje in de groote en donkere voorgalerij, en woont
nu een bedroefde weduwe, weleer de gevierde gastvrouw en de
koningin harer bals en feesten, eenzaam en stil met hare vader-
looze kinderen, - of wel ze is verhuisd naar die kleine woning
daar ginder, op P a s s e r -b a ro e of in G a n g -p e tja n o n g a n ,
in G an g—C h a u la n of op P a s s e r—s e n in , op D ja ti of in
de P r in s e n—laan, in G a n g -S c h o tt of op G o en o n g—sa rie ,
in K am p o n g -kw ita n g of K am p o n g -d o e r ie , - en ze is
vergeten door de wereld en verlaten van de vrienden harer
grootheid, en men hoort haar’ naam bijkans niet meer! ... En
in die prächtige woning daar in de verte, waarin die hooge
ambtenaar of die rijke landheer of koopman weleer als echt-
genoot en vader zoo gelukkig leefde, daar woont nu nog die-
zelfde man zonder gade en zonder kroost, en in zijn huis
ruischen de toonen niet meei; van zang en spei, en in zijn’
bloemhof wandelen zijn vrouw en dochters niet meer, en in
de paden en perken van zijn erf stoeijen zijne zonen niet langer.
Hij heeft ze allen naar het kerkhof, daar op Ta na b an g ,
dadr op K e b o n - d j a i , ter eeuwige rüste gebragt! En de
oude tronk is van zijn takken, de stam van zijn loten beroofd,
en onder die groene zoden en die schoone rozen daar op die
terpen — daar slaapt al zijn rijkdom en kroon, al zijn geluk
en levensvreugde! . . , En toen we ook bij onze wandelingen
door de stad en ommestreken dat kerkhof binnentraden, om op
de graven onzer lieve dooden een’ traan te plengen en een
stille bêe naar hooger sferen op te zenden, o ! . . . hoeveel
nieuwe graven en nieuwe tomben, hoeveel nienwe zerken en
gesteenten en monumenten, en hoeveel nieuwe namen op die
zerken en naalden gegrift ! . . . Overal tomben en graven en
nog eens tomben en graven, die we vroeger niet gezien hadden!
Overal nieuw zaad op den Godsakker gezaaid om tot den dag
des oogstes te rijpen, - overal een sterfelijk hulsel afgelegd
om eens de onsterfelijkheid aan te d o en!... Die jeugdige
tjem a r a ’s , die daar suizen, die jonge w a rin g ie n ’s, die daar
wuiven, die frissohe rozenstruiken, die daar bloeijen, die nieuwe
grafsteenen, die daar roerloos liggen, — dat alles zagen we
in 1850 en 1852 n i e t ! . . . 0 ! ook hier, hier in deze stille
stad der d o o d e n , ook hier was veel veranderd, evenveel als in
die stad der lev en d en daar buiten, buiten dezen ringmuur
en buiten deze kerkhofpoort ! . . .
z/En,” vraagt ge , lezers, wwas er nu in O u d—B a tav ia ook
zoo veel anders geworden als ons van N ieuw—B a ta v ia gezegdis?”
Neen. Daar was bijna alles stationnair en bij het oude ge-
bleven. Op den weg van G o en o n g—s a rie en J a k a t r a , dien
we längs rijden, zien we nog altijd de éénvormige en als de
oude Hunnen-bedden opgehoogde Chinésche graven, met hunne
gedrogtelijke leeuwen- en tijger— en draken-figuren aan den
ingang der kelders, en nog altijd de vele verlaten erven en ver-
waarloosde tuinen onder de hooge en oude kokospalmeu ! Nog
altijd prijkt het aan een lans of ijzeren pen gestoken doods-
hoofd met den kanonskogel op den witten tuinmuur voor het
onbebouwde en onbeplante e rf, waar eenmaal p ie t e e e l b e e f e l d ,
verraderlijker gedachtenis, zijn woning had, en nog altijd leest
men op den in dien muur gevatten blaauwen1 steen den
datum //22 April 1722” (datum zijner vreeselijke executie), en
de bekende verklaring n dat het teil eeuwige dage verboden
is om hier te bouwen, te timmeren of te planten.” Nog