
o 'à n
ÄOU AMBOIN A.
\
jongst-verloopeu nackt een hoofd gesneld of tot ket snellen
der 3 koppen bijgedrageu, en teekendeu dus op een’ uieuwen
helder-witten tjid a k k o met trots eil welgevalleu den eersten
zwarten kring, als de eerste médaillé of de eerste ridderorde !
Onder de dorpelingen waren eeuige ouders, die kunne kinde-
ren kadden laten doopen, en dit voorbeeld was door een paar
ouders uit de nabijgelegen uegorij W a rak ay a nagevolgd, zoo-
dat er te Awahia 14 en te W a rak ay a 3 gedoopte kinderen
waren. De ouders-zelven waren eckter Heideuen gebleven, eu
van de 49 Alfoeren, die door den Goeroe van Pa s so (gelijk
kooger op bl. 150 gezegd is) te Awaliia, W a rakaya en.
Afisan o tot het Christendom zouden bekeerd zijn, heb ik
niemand kunnen ontmoeten, dan alleen den O ra n g -K a y a
van Awahia; dock de beide gedoopte jongelingen van Awah
ia , die bij den Itadja van T o eh ah a op Sap aro ea waren
opgevoed, en waarvan ik op' bl. 165 sprak, voegden zieh
dadelijk bij. mij. Ze waren nu naar gissing 16 à 17 jaren
oud. Beiden waren ze laug en rank opgeschoten, en hun
Alfoersch toilet gaf hun een teekenachtig voorkomen.
We bleven eenige uren in Awahia vertoeven, en ik dacht
nu wel getuige te zullen zijn van de reijen der Alfoersche
vrouwen en dockteren, die rondom de teruggekeerde hei den
van de nachtelijke expeditie een’ kring sluiten en lofliederen
zouden aanheffen. De lezer herinnert zieh, dat ik hiervan op
bl. 180 gesproken heb als van een gebruik, d a t, volgens be-
rigten, bij de Alfoeren in zwang zou wezen. Ik werd echter
in mijne verwachting te leur gesteld. Ik zag de vrouwen wel
druk in de weer, en blijkbaar waren ze hoog ingenomen met
de nieuwe glorie der kampong,, maar noch den h ak k aw of
koppendans, noch de zingende reijen , kreeg ik te zien. Ook
bespeurde ik niet of de Mawing of Mau wen (priesters en
waarzeggers) eenige eeremoniën te verrigten hadden. Misschien
wachtte men met een en ander, ; totdat ik vertrokken zou
zijn, en het scheen mij ook toe, dat men onzen aftogt wenschte.
Oök de O r a n g -k a y a (de Christen-Alfoer,) was niet op
zijn gemak, omdat ik het hem gansch niet vriendelijk afnam,
dat zijue onderhoorigen op m o e sk o p p e n uitgingen en openlijk
vreugdefeesten vierden over een’ aan drie ongelukkigen gepleeg-
den moord. Hij verontschuldigde zieh bij mij door de verkla-
rin g , dat zijn gezag in zulke zaken volstrekt niet erkend werd.
W a rak ay a was de plaats, die we nu verder-hezochten. We
kwamen er in den middag van den 19ll<'n December aan, en
met behulp van mijn’ altijd bereidvaardigen reisgenoot en tolk
onderhield ik mij met den Badja der negorij. Na eene wan-
deling met hem door het dorp, hadden we het voornemen om,
dewijl de avond begon te dalen, te blijven waar we waren en
in onze orembaai te overnaebten. Dewijl echter de lucht met
onweder dreigde, en het zieh liet aanzien dat er veel wind
zou komeu, besloten we liever een veilige ligplaats op te
zoeken, die we bij M ak a rik y vinden konden. Toen we
daarop van wal gestoken waren, meende mijn reisgenoot dat
we, bij onzen terugkeer van M ak a rik y en de verderop gelegen
negorij Amahey, en wanneer de gelegenheid het toeliet, Warak
ay a nog eens zouden kunnen aandoen. Hierop wenkte
hij of maakte hij een sein naar den wal, en kwam er een
Alfoer, in een klein vlerk-praauwtje gezeten, ons achterna.
De man had een dun stokje of boomtakje in de hand, het-
welk hij mijn’ tolk overreikte. Deze begreep dadelijk zijne
bedoeling, en knakte het stokje op drie plaatsen digt bij elkander,
welk telegraphisch teeken beduidde dat we over d rie dagen
zouden terugkeeren. De Itadja van N o llo tli verklaarde mij,
dat de Alfoeren op. deze wijze met elkander corresponderen, en
dat een takje, op een of meer plaatsen en op verschillende
wijze geknakt, een Alfoersche brief is.
We hadden M ak a rik y nog niet bereikt, toen het onweder
losbrak en de wind zieh plotseling sterk verhieb Onze schipper
of djuragan, wetende dat onze orembaai. veel te rank en dus