
liederen aan ! Ik nani toeu afscheid van den meester en de
notabelen, die nog bij mij in de woning van den Patti waren,
in de hoop dat de kinderen nu wel volgen zouden ; - doch de
meester en de notabelen trokken af, maar de scholieren bleven
en zongen ! — Medelijden hebbende met hunne vermoeide
kelen en ledige magen, herhaalde ik nog eenige malen mij ne
tevredenheid over he» en hunne panton’s, en bedankte' ze nog
eens en al weder, en zeide hun dat ze toch naar huis moesten
gaan om te eten (poelang m à k a n ), Vrucliteloos! De
kinderen verroerden zieh niet in hunne lange dubbelde rijen.
Toen hield ik mij boos en verdrietig, en verzocht ze op ern-
stiger’ toon om heen te gaan. En hierop begonnen ze onrustig
te worden, fluisterden met elkander en schenen te overleggen.
Weldra kwamen er acht der ondste leerlingen, jongens en
ineisjes, die zieh h o n d e rm is te r (ondermeesters) noemden en
ook werkelijk deze functie in de school bekleedden, in deputatie
naar mij toe en. verzochten mij met bevende stem om de
kinderen toch niet weg te zenden, daar ze zoo gaarne wensch-
ten te blijven. Het was het eenigste genoegen (zeiden ze) dat
ze in Ouw konden smaken, — een genoegen, dat hun in langen
tijd en misschien nimmer weder te beurt zou vallen!... Toen
brak mij toch het hart, en ik vergunde ze te blijven, onder
voorwaarde dat de ééne helft moest gaan eten, terwijl de andere
helft zong, en dat, zoodra de eerste helft terug was, de tweede
helft moest gaan eten. Dit akkoord was goed en zòo geschiedde
het. Intusschen werd het eindelijk avond en donker, en de
kinderen bleven steeds zingen. Wederom deed ik alle moeite
om ze naar huis te zenden. Yergeefs! //Het was zoo prettig
(zeiden ze), - de maan scheen zoo helder, - het weder was zoo
warm en schoon, - en het genot zoo groot! ” Ik bleef echter
volhouden, maar nu kwamen er eenige ouders binnen om mij
verlof te vragen, //dat hunne kinderen blijven mogten, zòo lang
ze wilden.” Dit verzoek werd door den Patti en den meester en
hunne nj o r a ’s met acclamatie ondersteund, en ik moest toegeven.
De avond ging voorbij, - de nacht kwam, - en de kinderen
bleven T E11 achter hunne rijen lagen nu eenige vaders en
broeders en ooms onder de klapperboomen in het warme witte
zand op den grond, ten einde der schooljeugd gezelschap te
houden. De morgen brak aan, en het gezang der kinderen
maakte mij wakker! Allen waren ze nog voor de deur, en
vele ouders en ooms en broeders ook. Doch een gedeelte der
kinderen sliep in het zand, terwijl het andere gedeelte overeind
stond en zong! Af en toe kwamen er eenige vaders, en ooms
en broeders, en vaak ook moeders en zusters eil tantes, bij, of
gingen weder heen, en de kinderen bleven zingen, en het
schoolfeest werd den ganschen nieuwen dag al zingende voort-
g e z e t! .... Ik kon er niets meer tegen doen!
Bij het bezoek, dat ik op dien dag, volgens gewoonte, aan
de huizen der dorpelingen bragt, hadden de vrouwen zieh in
haar zondagsgewaad (zwarte saya—kabaya) gekleed, en zieh
met het teeken (tan da) van lidmaatschap der kerk, namelijk
met het ornaat der zwarte geplooide en met zwarte gitten
bezette sjerp, omhangen, - en waren de mannen in hunne lange
pantalons en lange baaitjes van zwart-geverwd katoen gestoken.
Ilieruit bleek mij, dat men op mijn bezoek was voorbereid,
en dat dus van Ceram’s z u id k n s t en de Baai van Ambon
en het eiland N o e s a la u t het gerucht was overgewaaid, dat
ik de Christen-ingezetenen aldaar aan hunne huizen bezocht had.
Yan Ouw vertrok ik naar de nabij-gelegen negorij U lla th
of Oelat. Ik besloot dit kleine trajekt te voet af te leggen,
doch de mannen van Ouw wilden dit niet gedoogen, en ston-
den er op om mij te dragen. Er viel niets tegen te doen,
en ze bragten mij tot- aan de grens van U lla th , werwaarts
ik op de gewone wijze werd uitgeleid. Op die grens nu greep
een der twisten tusschen de dragers plaats, waarvan ik hooger
sprak. De dragers van U lla th wilden namelijk den draag-
stoel overnemen, doch die van Ouw verkozen dien niet af
te treven. De Patti van Ouwr en de Badja van U lla th deden
alles, wat in hun vermögen was om de regthebbenden (de dral
l *