
wijlen den heer sc iim it , die juist zijne inspektie-reis op
Saparoe a maakte en zicli met mij te N o llo th bevond, had
dit accident niet de gevolgen, die de ontstelde dorpelingen
vreesden. Ze meenden dat de liond dol was, en sloegen hem
oogenblikkelijk dood. Hunne deelneming was zoo algemeen en
zoo groot, alsof er iets vreeseiijks gebeurd was, en het meest
speet het hun, dat het ongeval mij juist in „ hun ” dorp was
overkomen. Het seheen alsof de goede naam van N o llo th
op het spei stond, daar een a n d j in -N o l lo th (Nollothsche
hond) mij zoo onvriendelijk in de negorij ontvangen had!
Telkens kwam of liet men vragen, hoe het met de wonde ging.
N u , in de eerste uren en dagen ging het vrij—siecht, doch
na 2 ä S weken was ,, de wond geheeld.
Op N o llo th volgt onmiddellijk de negorij I taw a k a , die
aan N o llo th sluit en aan den noord-oosthoek des eilands gelegen
is. Het is een nette en • ruime en goed—aangelegde plaats,
die eene bevolking telt van 678 inlandsche Christenen, waar-
onder 328, ledematen en 329 kinderen. De gemeeute gaat ter
kerk te N o llo th , of liever ze heeft met die van N o llo th een
gemeenscliappelijk kerkgebouw, lietwelk zieh tusschen de beide
dorpen in verlieft. Met die van N o llo th was ze dus bezig
de nieuwe steenen k e rk , waarvan ik zoo even sprak, op te
trekken. De G o e ro e , met name b. latupetrissa, die eene school
van 150 leerlingen bestuurt, verhaalde mij, dat hij in 1829 en
1832 tot de bekeering van eenige Alfoeren te H atoesoewa
en W a isam o , aan de zuidkust van Cer am , had medegewerkt.
Op eenigen afsiand noord—oostelijk van de negorij, daar waar
de groote nageltuinen aanvangen, vindt men een schoone bad-
plaats, in welker kristal-helder bronwater eenige viss'chen spar-
telen. De vijver ligt in een eenzaam plekje, door rotsige
heuvelen ingesloten en door hoog geboomte overschaduwd.
Eene wandeling derwaarts biedt den bezoeker een schoon uit-
zigt aan op de zee, op de bogtige zuidkust van Cer am en
op eenige van C e ram ’s ranke bergpieken.
Van Itaw a k a , alwaar ik bij den lladja gastvrijheid genoten
had, vertrok ik , over N o llo th , Ih a , Ih am a h o e , Mahoe,
T o ehaha , Saparoea en Tiouw, naar de negorijen P o r to en
H a r ia , die, op 24 paal afstands van de hoofdplaats S ap a ro e a ,
aan de westkust des eilands en aau den zoom eener kleine
baai gelegen zijn. Beide negorijen sluiten zoo digt aan elkander,
dat ze vereenigd schijnen en zieh als eene negorij voor-
doen. Ze staan echter op zichzelven, worden elk door een’
Regent bestuurd, en hebben hare afzonderlijke kerken en
schoolgebouwen. Naar men mij verhaalde, hebben H a ria en
P o rto met elkander gewedijverd om de fraaiste en netste
kerken te bezitten. En inderdaad zijn het schoone gebouwen,
die tot1 sieraad harer dorpen verstrekken, en blijken dragen dat
de mannen der beide negorijen noch tijd, noch moeite, noch
arbeid ontzien hebben. Van binnen zijn deze planken Godshui-
zen rijkelijk met keurig suijwerk versierd, en een der kerken
(die van P o rto ) prijkt met eene rondgaande galerij, welke ter
halver hoogte der wanden is aangebragt en eene net-uitgesnedene
balustrade heeft.
De gemeente van P o r to telt 671 zielen, waaronder 331 ledematen
en 234 kinderen. Hare school is bevolkt met 108
leerlingen. De gemeente van H a ria is veel grooter en telt niet
minder dan 1,346 zielen, waaionder 636 ledematen en 605 kinderen,
terwijl hare school eene bevolking van 255 leerlingen heeft (1).
Uit het huis van den lladja van P o r to , bij wien ik gastvrijheid
genoot, heeft men een ruim uitzigt op de naauwe
zeestraat, die het eiland Ha roeko van Saparoea scheidt, — op
het eiland Molano, en op H a ro ek o e 's Noord-oosthoek.
De groene heuvelen dezer eilanden steken bevallig af bij het
witte oeverzand hunner glooijende kusten, en spiegelen zieh in
het blaauwe nat, waarop ze nederzien.
Toen ik mijn werk te P o r to verrigt had, was het mijn
(1) II a r ia heeft in haar distrikt 12,8*37 kokospalmen en 11,819 nagelboomen.