
reus met zijn’ kalen zwavel-schedel, zijn zwart- en geel- en
wit-gestreepte borst en scilo uderen, en zijn’ gevlekten rug en
lendenen, met breede lava-geulen en sleuven en gaien beploegd,
waartusschen hier en daar een strook of stukje van zijn plantenkleed
lielder^grcen afstak. Maar nu zag ik ook de bamboe—struikeii,
kokos—palmen, notenmuskaat-boomen, en de huisjes en groente-
tuineu aan zijn’ ontzaggelijken voet, en de bosschen en boomen
langs zijn knieeu en tot aan zijn lieupen toe onbezorgd opge-
klommen. Eu toen ik het L o n th o i r - g a t uit was, liad ik
zijn 400 voeten breeden krater-mond of den eruptie-kegel voor
mij, waarboven zich de eigenlijke bergtop nog eenige voeten
liooger, ais het voorhoofd van den reus, verheft. Toen zag ik
eindelijk ook aan den noordkant het breede rif, gevormd door
groote en zwarte rotsklompen, die de berg bij zijne eruptie van
1824 heeft uitgeworpen. Lang bleef ik naar dicn „ s c h rik
v an B a n d a ” staren, en het scheen mij toe, dat de znilen van
damp of rook, die boven hem uitwasemden en waarmede wind
en zonnestralen speelden, uit meer dan ééne opening opstegeu.
Intussclien stuurde mijn ranke sloep al dieper en dieper zeewaarts
in , en verloren de omtrekken van den berg zich hoe langer zoo
meer in de verte. Tegen 8 ure in den morgen zag ik op
P o e lo e -A i de bergjes B a to e -d o ew a en K o tta -p e ram p o e a n
(z/twee steenen” - en //vrouwen-stad” ), die zich welligt 300 voet
boven de zee verheffen, en een uur later het ten zuideu
nitstekend rif, en hoorde ik reeds het kraaijen der lo é r i e ’s
en k a k a to e a ’s en b è t è t ’s in de hooge boomen en het kirren
der w a lo r’s en p o n e i’s of b a lam ’s (boschduiven). Kort daarop
was ik aan wal en in de Christen-negorij, die met 109 zielen
bevolkt-, en digt aan het strand gelegen is. Yergezeld van den
Civielen gezaghebber, bezocht ik de op het witte oeverzand der
zuidkust gebouwde huizen der inlandsche Christenen, zoomede
de in aanbouw zijnde nieuwe steenen kerk, die de in 1842
afgebroken kerk zou vervangen, en het kasteel R ev en g e , hct-
welk van 1616 dagteekent. | Dit kasteel staat digt bij de lan-
dingsplaats, en bestrijkt als het ware het breede voetpad, hetwelkover
het heuvelachtig en boschrijk eilaud kronkelt, en naar de
uoteu-perken voert, welker.namen ik boven reeds genoemd heb,
en die met ougeveer 173,000 boomen beplant zijn. Na afloop
van dit een en ander : ging ik eenige oogetiblikken bij den
Gezaghebber binnen, die een goed steenen huis bewoont, en hield
vervolgens in het huis van een’ der ingezetenen een onderzoek
naar de vorderingeu van eenige scholieren, die ik daar had
doen bijéénkomen. Het school-onderwijs was namelijk sedert
eenigen tijd gestaakt geworden, dewijl de Goeroe of P e n g a d ja r
van A i, bij gelegenheid van een Amok van een der banne-
lingen gedood, en zijn opvolger, de nieuwe Goeroe, nog niet
was aangekomen. Laat in den namiddag roeide ik naar N c ira
terug, alwaar ik vódr den avond aankwam. Des anderen daags,
27 November, stoomde de E tn a weg, en vertrok ik met dien
bodem naar S ap a ro e a , alwaar we den 28sten in de Saparoea—
baai ankerden.
Dewijl de voormalige Predikaut van B an d a , Ds. p . l . d e
gaay FOIITMAN (1844-1850), eene wandeling over P o e lo e -A i
en R un gedaan, en mij verzocht heeft om aan zijne nota be-
trefl'ende deze en de overige B a n d a - e ila n d e n een plaatsje in te
ruimen, zoo zal ik hier mijne pen een’ oogenblik nederleggen
en aan hem het woord geven.
, Tot bevordering mijner herstelling,” zegt de Heer f o r t m a n , „ maakte ik een uitstapje naar het eiland Ai. De Heer z e d d e r ,
perkenier, stond mij zijne woning teu gebruike af, en de
vriendscliap, die ik er van de Christenen ondervonden heb,
blijft in mijn aandenken levend. Men kan op dit eiland hoogst-
aangename wandelingen doen. Het minder bergachtige lokt er al
> aanstonds toe uit. Door het midden des eilands loopt een breed
voetpad, en overigens doorkruist men het uitgestrekte boscli in
zijne lengte en breedte. Men heeft er zesmoten-perkcn, waarvan
W e lte v re d e n en W e s tk lip de voornaamste en grootste zijn.
Dan voi gen W e lv a r e n , M a ta liiig o (of Mata len g o ), K le in -
zand en Y e rw a c litin g . Acliter M a ta liu g o bevindt zicli het