
cn straten aan N e ira ’s zuiderstrand! Nog lager lag de
met groen geboorde baai, op welker effen watereu, slechts
even doör den wind gerimpeld, de zonnestralen speelden, en
de E tu a en de juist-aangekomen partikuliere stoomboot Ambon
door de aanvangende stroom—kentering statig rondom hare
ankers rondzwaaiden, en menig praauw door riem of zeil
werd voortgedreveri! Ten oosten van mij lag het S a lam m e -
of Se lamme—g a t , waarin de Banda-zee hare waterbergen
stuwde, en op slechts een mijl afstands bet onbewoonde
P o e lo e -K a p p e l, dat uit de verte een voor anker liggend
masteloos en onttakeld vaartaig schijnt, en om dezen zonder-
lingen vorm den visscher vrees en huivering aanjaagt! Almede
ten oosten en almede op een mijl afstands hief P o e lo e -P is a n g
met zijn talrijke Pisangstruiken en zijh L a z a re tto voor Lepra-
lijders de groene krain boven de baren op, gelijk een paar mijlen
verder en almede ten oosten P o e lo e - lto z e n g a in met zijn fortje,
zijne steen— en pannenbakkerijen, moestuinen, kokospalmen en
djatti-boomen (1)! Ten westen en ten noordwesten op slechts
1/4 mijl ' afstands glinsterden de L o n th o i r - en Zonne-gaten
bij den G o e n o n g - a p i, die zijn’ kalen schedel met zwavel
strooit en met rookkolommen kroont, en zijn breede flanken
slechts hier en daar met scbralen plantengroei als met een’
mantel vol scheuren en gaten bedekt! Nog verder op 2
mijlen afstands groende bet eiland P o e lo e—Ai met zijn ten
zuiden uitstekeiid rif, zijn kasteel I ie v e n g e , zijn noten—
perken, zijn hoog geboomte en heuveltoppen! En daar achter,
en nog 1 mijl verder, het bij den Bredaschen vrede door
A lb io n aan Neerland afgestane P o e le ro n of P o e lo e—R u n ,
waar slechts enkele visschers en kalkbranders' wonen, en dat
ver in het Noorden op 4 mijlen afstands de begroeide rots
P o e lo e -Sw a n g i of het to o v e r-e ilan d tot nabuur heeft !
En eindelijk beneden mij lag de kotta of de negorij L o n -
(1) Het aantal djatti-boomen op R o z e n g a in beloopt 16,300, die er uit pitten,
van J a v a overgebragt, zijn aangeplant. De veestapel telt er p .m . 360 runderen,
280 geiten, 200 scliapen en ruim 200 varkens.
th o i r , met de kleinere door een* o ra n g -k a y a bestunrde
negorij Selamme of S e lam ; - en wijders ter linker- en ter
regterhand en achter mij de trits van bergen en heuvelen
en boomen van L o n th o ir , en eindelijk, rondom en tus-
schen al de eilanden heen, de Banda-zee met hare gekrulde
golven en hooge deining! . . . Inderdaad, het was een prächtig
gezigt, dat ik op den O r a n g - d a ta n g genoot. Verrukt en
als betooverd bleef ik turen, toen eenige puimsteen- (b a to e -
tim b o l) of zwavel-zoekers bij- het oude fort H o lla n d ia mij
toeriepen: „ Apa to e an l ih a t k a p a l? ” (Ziet mijnheer een
schip'P). . . Aldus in mijne mijmering gestoord, daalde ik weder
af, en bezocht eenige perkeniers. Bij een’ hnnner werd mij de
op L o n th o ir bereide palmwijn aangeboden, en zag ik eenige
pandelingen of bannelingen bezig met het persen van kanarie-
pitten, welker smakelijke olie, - even als die der Angkawang-
pitten op S um a tr a , - op Banda vaak als boter wordt gebruikt.
In zijn tnintje stonden m an g a -, d o e ria n - en Broodboomen (1),
papaya’s , p is a n g ’s , en tjabe -plantje s, laboe en ta lla s ,
benevens eenige s e ro en ie ’s , convolvulussen en andere bloemen,
waartusschen eenige hoenders en eenden rondliepen.
In den namiddag deed ik met den Gouverneur der Molukkos,
den Resident van Banda (onzen gastheer,) en den Assistent-
Resident van Saparoea en H a ro ek o e (nu Resident van
Banda), eene wandeling in een’ der Notenmuskaat-perken aan
den Voorwal. Het perk scheen een uitgestrekt woud, - ont-
zaggelijk als de wouden van W in o n g , Boekor en O e d jo n g -
negoro in P e k a lo n g a n , - waarin de boomen echter in regte
(1) De broodboom „ (p o h o n -so ek on of - t im b o o l) is een booge en sierlijke
boom, welks groene ronde vruebten ongeveer zoo groot zijn als een kleine pompel-
mocs of meloen. Gednrende 8 maanden van het jaar levert hij rijpe vrachten, en
wel in dier voege dat men dagelijks van 3 tot 6 h 7 vruchten plukken kan. Deze
bevatten een meelachtige,stof, die, als ze gebakken is, den smaak heeft van tarwe-
brood. Gewoonlijk pinkt men de vrucht, wanneer ze nog niet geheel rijp is , en das
nog sneenwwit vleesch heeft. Vrnchten , die geheel rijp zijn, schgnen niet zoo voed-
zaam en smakelijk te wezen. Althans de inlanders braden of bakken bij voorkeur die,
welke nog niet tot volle rijpheid gekomen zijn. De S o e k o n -K a p a s of cetbare
broodvrucht heeft veel b id ji’s of pitten. De niet-eetbare heet Kalawi.