
den bodem der bank, die welligt 15 a 20 voet diep lag, dui-
delijk konden zien. Weldra bragten ze een aantal schelpen
boven, doken weder en weder, en eindelijk hadden we onge-
veer een zestigtal schelpen vodr ons. Ongeduldig als we waren,
braken we ze dadelijk o p e n ,... maar de meesten waren ledig,
en de paarlen, die we vonden, waren slechts zoo groot als ge-
wone spelden-knoppen! De schelpen, zeiden de inlanders,
waren allen te jong, zoodat de parel of nog niet, of eerst pas
begonnen was zieh te ontwikkelen. Uren lang bleven we op de
bank, en hadden veel lust om als wäre L u tro p h ile n of bad-
liefhebbers onze duikers in het zilte nat te volgen, en aan de
Tropische lua , de Eomeinsche godin der reinigingen, ons offer
te breiigen. Bitter teleurgesteld gingen we eindelijk verder. —
Wist men misschien dat we niets zouden vinden, dan onrijpe
schelpen, dewijl de rijpe of volwassene reeds vroeger waren
weggehaald? Of waren de duikers zoo slim, dat ze ons geen
andere schelpen ophaalden, dan waarin nog geen paarlen waren?
. . . Zoo vroegen we ons—zelven af, en zagen elkander
bevreemd^ aan ! En daarbij dachten we tevens aan de omstan-
digheid, waarop we vroeger geen acht geslagen hadden, dat we
reeds eenige parelbanken gepasseerd waren, waarvaii de roeijers
zeiden, dat ze of te diep lagen, of geen paarlen meer oplever-
den, of zoo klein van oppervlakte waren, dat we ze niet spoe-
dig vinden en ons dus te lang zouden ophouden! . . .
S tr a a t-S em b a k i heeft in den noordelijken hals of trechter
of in hare noordelijke monding acht kleine eilanden, waarvan
er den P o e lo e—L in ta n g heet. Deze gepasseerd zijnde, en
S t r a a t - P a t i e n t i e , die tusschen B a tja n en de west-kust
van H a lm a h e ra doorloopt, achter ons gelaten hebbende, be-
reikten we het eiland k le in -T o w a li en P o e lo e -E e n c h a n ,
en zagen het eiland L a lo e in , en op vrij-verren afstand het
eiland T am itie en de L a tta - la tta -e ila n d e n , op welke laatst-
gemelde eilanden eenige vogel-nest—klippen gevonden worden.
Voorbij P o e lo e -E e n c h a n bereikten we het door den sequator
doorsneden eiland Kajoa. Hier zouden we, daar het avond
geworden was, den volgenden dag afwachten, en roeiden dus
hij de niet ongeveer 400 zielen bevolkte kampong K a jo a , aan
den ingang eener schoone baai, naar den wal. De S e n g a d jie
van het eiland kwam ons dadelijk verwelkomen, en kort daar-
op bragten we hem een bezoek. Zijn kraton was ruim en
goed, ofschoon die slechts van planken en Gabba-gabba was
zamengesteld. De kampong of negorij, waarin hij zetelt en
die digt aan de baai gelegen is, scheen vrij-veel welvaart aan
te duiden, en in de baai-zelve lagen vele kleine handels-vaar-
tuigen, K o r r a - k o r r a genaamd, ten anker. Op een dezer
vaartuigen was, even vodr onze komst, een droevig ongeluk
gebeurd. De baai namelijk wordt door een aantal kaaimans of
krokodillen bezocht, die zieh vooral digt bij de negorij ophouden.
Plotseling hadden twee dezer monsters eene vrouw en
een kind, die argeloos aan het läge boord van een der Korra-
korra zaten, weggehaald ! . . .
In de bosschen van het eiland houden zieh vele lo e r i’s ,
k a k a to e a ’s , pombo’s, p a rk ie te n , b o e ro n g -b e te t, hobo’s ,
k a le h a ’s en andere vogels op. De vederen-praclit der k a le h a ’s
is bijzonder-fraai en scliitterend. In eenige wilde vruclitboomen
bij de negorij tjilpten duizenden van kleine zwarte vogels, M a tta -
mera of „rood-oogen” genaamd, die we gemakkelijk met onze jagt-
weren troffen, en als fijn wildbraad op onze scheepstafel hadden.
Deze vogels komen op de Moluksche eilanden, en vooral tijdens
het bloeijen der kaneelboomen, in groote menigte voor. Ze
zijn smakelijker van vleesch dan de rijstdiefjes (g la tik en p rie t)
en welligt ook fijner dan de zoogenaamde v in k e n in Europa.
Den volgenden dag was het weder buijig, met vrij-liarden
wind, en waren we dus genoodzaakt om te K a jo a te blijven
en günstiger gelegenheid af te wachten. Hu toch hadden we
voor onzen verderen togt vooral windstilte noodig, omdat we
de breede zeestraten tusschen de eilanden M a k k ia n (almede
door de even—nachtslijn doorsneden), M o tie r en Mare moesten
7