
burgers van K a je li deel naraen. Met twee sloepen roeiden we
buiten een aantal groote zandplatcn om naar de monding der
W a a i- a p o e , en liepen deze breede rivier een eindweegs in.
Er ging een sterke stroom, en de rivier was eeuigzins buiten
hare oevers getreden en voerde verscheidene boomstammen naar
de baai af. Gansch in de verte zagen we een praauwtje, het-
welk door middel van een treklijn door een paar Alfoeren stroom-
opwaarts getrokken werd. Een paar honderd sclireden van onze
landingsplaats lag het tot onze jagt gekozen terrein. Het was
een uitgestrekte welige vlakte, door eenige läge heuvelen, waar-
op groepjes K a jo e - p o e t i - en andere boomen groeiden, bevallig
afgewisseld. De morgen was schoon en de lucht helder, zoo-
dat we een ruim en ver gezigt hadden op de frissche heuvelen,
bergen en bergketenen van het eiland. De zon bescheeu ze in
vollen luister, en toonde ons de rijke en prächtige natuur
rondom ons in al hare schoonheid en weelde. De hoog-
gezwollen W a a i-a p o e glinsterde als een zilver lint mijlen ver
in het licht der dag-vorstin, en kronkelde als een ontzaggelijke
reuzenslang door het groene landschap heen. Doch, waar het
oog ook zocht en wat onze blik ook aanschouwde, hüizen of
dorpen zagen we nergens. Er is op Boeroe plaats en over-
vloed voor honderd-duizenden, - en zijne bevolking bedraagt
sleehts enkele duizendtallen! ....
De heeren jagers posteerden zieh weldra onder geisoleerde hooge
boomen en zoo veel* mogelijk op eene rij längs "het jagtveld,
en we spraken af om*alleen-regt voor ons uit of in de rigting
der vlakte te vu'ren, opdat we soms niet bij ongeluk een schot
op elkander mogten doen! De burgers van K a je li, - bekwame
seherpschutters en hertenjagers van beroep, - trokken buiten het
jagtveld om en zouden het wild uit eenige meer verwijderde
boschjes, die het terrein ten noorden en oosten bezoomden, open
J h r . L. H. W. M. DE STÜERS, L ts . 2dc kl.; S. M. LANSBERG, Officier van
gezondhpid, l ste kl.; T. J . BAAK, Officier van administratie (sedevt overleden) ;
W. G. TUNING, ]sten der Mariniers, en twee Adelborsten.
jagen. Wat aan hunne vuurwapenen, buksen, of jagtgeweren
(b ed il), karabijnen of gewone kaliber-geweren, ontkwam, moest
vau zelfs het veld, dat wij hadden afgezet, passeren en ons
gelid voorbij. Weldra kwam er een hert, door de honden uit
de bosschen gedreven, door het lange en welige gias aanzetten.
Zoodra het fraaije dier ons in het oog kreeg, zwenkte het regts
af en snelde in volle vaart dwars voor ons heen. Twee of drie
onzer sraven vuur, maar noch de buks O . ' van Ds. k a m , noch
mijn gewoon dubbeld. jagtroer, mogten het doel treffen. Ook
de andere heeren brandden successivelijk los, doch almede vrueh-
teloos. Evenzoo ging het met het 2ie en 3<lc en 4de h ert! . . .
Toen kwarnen er geene meer te voorschijn, en tegen 3 uren in
den middag zöchten we onze sloepen weder op, - roeiden de
rivier en de binnen-bogt der Ka jeli-baai u it, - deden in het
voorbijgaan de' korvet S um a tra aan, en kwamen weder te
Kajdli aan wal, zonder een enkel stukje wild!...
Op den 10 Maart werd het anker geligt. Met een frissche
koelte liepen we de baai uit, en de Batoe-boy-klippen met den
1330 eilen hoogen Batoe—boea en het 500 voet hooge bergje
B a tb ab o e of v a rk e n s - s te e n uit het gezigt, en waren weldra
ter hoogte van het fortje W an tro uw bij Toemalehoe op
Manipa. De wind was echter zoo sterk en de baren brakeu
zoo geweldig op de westpunt van het eiland, dat men er van
moest afzien om ons met de sloep van boord te laten. Onder
de zuidkust zou de zee misschien wel kalm genoeg geweest
zijn, doch deze rotsige kust rijst zoo steil en hoog uit zee,
dat men er niet kan landen, en is buitendien onbewoond en
met woeste wildernissen, die geen’ doorgang toelaten, overdekt.
Tot grooten spijt van Ds. k a m en mij Werd alzoo de koers
naar Ambon voortgezet. Tegen den avond waren we Manipa
voorbij, en werden de zeilen tegengebrast, om het tot den
volgenden morgen drijvende te houden en dan de baai van
Ambon binnen te loopen. Gedurende den avond en nacht
hadden we minder wind en een’ prächtigen sterren—hemel.
19