
M o lu k k o s , naar de M e n a h a s s a overgekomen zijnde, landde
ik op den 5 April met Z. M. oorlogsstoomschip E tn a , toen
gekommandeerd door den luitenant ter zee l ste klasse, H. e . v o n
v a l e n t in i (thans kapitein—luitenant) (1), in de baai van Kema,
de vrijhaven ten oosten van M e n a d o , alwaar ik bij den opziener
van Kema en L ik o e p a n g , den beer r i jk e sc h r o e f f (1854),
gastvrij ontvangen werd. K em a , hoofdplaats van het distrikt
T o n - s é a , is bevolkt met 9,000 zielen, waaronder vele Alfoer-
sche Christenen. De negorij is groot en goed-aangelegd, en
bezit een goede kerk en een goed schoolgebouw. Ik vond
er den zendeling-leeraar h a r t ig werkzaam, die niet lang daar-
na zijnen voorganger te K em a , den zendeling-leeraar d . mül ler
(1833-1824), in het graf gevolgd is. De Christen-majoor van
T o n—se a te K em a , o. w. pe la nk ah t j , is de beschaafdste
Alfoer der M e n a h a s s a , en tevens een bekwaam en kundig
ambtenaar. De Hollandsche taal spreekt hij even zuiver en ge-
makkelijk als een geboren Holländer, en hij schnjft ze vlug en
orige,dwo ngen, bijkans zonder eenige fout tegen de regelen van
taal en stijl. Een brief, dien ik van hem in de Hollandsche
taal onfving, gaf mij een bewijs van zijne bedrevenheid om in
deze taal te schrijven.
De gouvernements-lijnbaan of Goemoetoe-touw-slagerij van
Kema verdient bijzondere vermelding, en de A ig u ad e aldaar
is bij onze Nederlandsche Marine en bij de Engelsche en Ame-
rikaansche W ä h le rs of walvischvangers algemeen bekend. De
sloepen varen een kwartier uurs ver het ondiepe riviertje van
Kema iu, en vinden dan goede gelegenheid, om de ledige
leggers of watervaten spoedig te vullen. Ten Noorden van de
baai van K ema bevindt zieh de schoone Straat-Le m b é h , welke
door den vasten wal van C e leb e s en het eiland Lembé gevormd
wordt. In deze Straat liggen eenige eilandjes en lioog-uitste-
(1 ) Het état-major van de Etn a bestond wijders uit de heeren R . H. t i d e m a n ,
isten officier, J . H. P . E . KNIPHORST, J . P . M. WILLINCK en H. C. M. E. 1IABETS,
lnitenants ter zee 2de klasse, II. E. TIIEPASS, oflieier van gezondheid, en D. L. DE
ROCilKMONT, oflieier van administratie.
kende met groen bekleede rotsen, en ten oosten van Lembé ziet
men de eilanden P o e lo e—doea (twee eilanden) en S o e so e lin a .
In de baai-zelve liggen aan de linkerzijde van den ingang ont-
zaggelijke rotsgevaarten, die hoog boven water uitsteken. Op
eene dezer gevaarten is een strand-batterij tegen de zeeroovers
opgeworpen.
Van Kema uit bezocht ik de negoxijen T rem m a n , Kas-
s a r en T um a lu n tu n g , die ruim 2 uren gaans van Kema gelegen
zijn, en in haré nabijheid de negorijen Lembé an en
K a im a hebben. De luitenants ter zee 2^e klasse, de heeren
KNIPHORST en WILLINCK, deden mij het genoegen om mij op
deze reis te vergezellen. De route is bergachtig en liefelijk,
doch zeer eenzaam. Menschen zagen we zelden, doch menige
B a k e k e r en menige gele k a p o e d a n g (een vogel als een groote
spreeuw, die eenigzins het geluid van den zoogenaamden w ile waal
maakt,) vlogen aan de boschkanten van den dan eens
effenen en regten en dan weder golvenden en slingerenden weg
op. Bij het dorpshoofd van T rem m a n deden we ons middag-
maal, bestaande in soep van varkensvleesch, die zeer goed
smaakte, en verder in rijst met lom b o k of r is tje s van
t j a b é—raw é of lom b o k—sé tan . De naam dezer tja b e be-
teekent // duivels-tjabé,” omdat ze zoo geducht heet (pedís)
is. Over het algemeen is de tja b é , (c ap sicum -fru ctu o sum ,)
die in het <rebergte groeit, veel sterker of heeter dan in de vlakte.
Op de terugreis van de bovengemelde negorijen overviel ons een
zware regenbui, die den ganschen namiddag aanhield, en mij op
nieuw eene geduckte Menaliassa-koorts bezorgde. De officier
van gezondheid thepass van de E tn a diende mij chinine toe, en
behandelde mij met zijne gewone hartelijke zorgen, waarvoor hij in
deze regelen mijn* vernieuwden dank ontvange. Dewijl echter een
Menahassa-koorts zeer hardnekkig is en dus ook de mijne geen’
zin had om mij zoo maar goedschiks te verlaten, en dewijl ik
na mijne eerste ziekte in de M enahassa in 1853 altijd eene
ruime hoeveelheid chinine in mijne bagaadje had, zoo nam ik
op eigen gezag en uit mijne eigene provisie eene zoo groote