
en zedelijken toestand der Talauers schetste, en den aard of
het wezen en den geest en strekking des Christendoms in breede
trekken omschreef, en eindigde met de vermaning, om het voor-
beehl der Sangierezen te volgen en tot het Christendom over
te komen. Na eene körte ondevlinge beraadslaging, verklaarden
de Torsten zieh bereid om met hunne onderhoorigen de
A g am a -K om p an ie (godsdienst van het Gouvernement) of het
Christendom te omhelzen, onder dadelijke bijvoeging dat ze
zorgen zoudeu voor den opbouw van kerken en schoollokalen,
en onder verzoek om meesters of g o e ro e ’ s te mögen hebben,
die kweekelingen of m o e rid ’s waren van den goeroe van Ta-
boekan. Innig verheugd over dit zoo volledig antwoord, beloofde
ik hun dat ik hunne wenschen zoo spoedig mogelijk däar,
waar het behoorde, ter kennis zou brengen, terwijl de K a p i -
t e i n - l a u t van Taboekan hun zijne . tusschenkomst bij den
Gouvernements-meester van T aboekan toezeide.
Den volgenden morgen (21 April) stoomden we naar T a b
o ek an terug, alwaar de K a p i t e in - l a u t van boord ging,
en bereikten we den 22stcn April K a n d a r , en vervolgens
T a g u la n d a en ß o e a n , welke laatstgemelde eilanden 3 mijlen
van Siauw verwijderd zijn. Hier kwamen we tegen 10 uren
des morgens ten anker, doch moesten ver uit den wal blijven,
dewijl liet vaarwater tot op bijna i mijl afstands van de
kust slechts w'einige voeten diepte heeft. Yergezeld van 2 ä 3
onzer officieren, gingen de heer ja n s e n en ik per sloep naar
land. De wind was ons günstig, zoodat we de negorij
bezeilen konden, doch op p.m. 2 kabellengten van het strand
zaten we reeds op den harden en klippigen bodem der zee aan
den grond. Onze matrozen gingen te water om de sloep te
ligten, doch weldra hadden we bijna geen’ voet water meer,
en werd de sloep voor een dregge ten anker gebragt, terwijl
eenige kleine vlerkpraauwtjes van de negorij naderden om ons
over te nemen en naar den wal te brengen. In de negorij
bezochten we den Eadja l u k a s jacobsz., die den Eesident reeds
aan boord van de E tn a zijn’ welkomsgroet gebragt had, en,
terwijl de heer j a n s e n , zoo als gewoonlijk, zijne vergaderingen
met de Hoofden hield, deed ik in de kerk en de school, wat
er te verrigten viel. Eerst tegen i 6 uren in den middag
waren mijne bezigheden afgeloopen, en keerde ik met een der
vlerkpraauwtjes (waarin gewoonlijk slechts twee en hoogstens
drie personen zitten kunnen,) naar boord, alwaar ik de heeren,
die reeds vroeger met de sloep waren teruggevaren, op het
halfdek bij-een vond. Kort daarop kwamen er nog eenige
vlerk—praauwtjes van de negorij aan boord, en bragten eijeren,
pisangs, kokosnoten, d jag o n g , enz. als geschenken voor mij
mede. Beeds meermalen was mij dit in de M o lu k k o s voor-
gekomen, en nog onlangs op het eiland B o an o , doch ik had
bet op de Sangier-eilanden niet verwacht. Meenende dat
eene weigering van dergelijke geschenken ook hier wel in
strijd zou wezen met de bekende a d a t of de volksgebruiken
in den Indischen Archipel, en dat ik dus door zoodanige
weigering de harten der gevers grieven zou, nam ik vriende-
lijk hunne geschenken aan, doch vroeg toch aan de mannen
der praauwtjes, waarom ze mij afstonden wat ze zelven zoo
goed gebruiken konden? Het antwoord luidde, zoo als alrijd,
dat het niets te beteekenen had, en dat reeds ten tijde der
Kompagnie, en dus van oudsher (deri dolo -d o lo ), de gewoonte
bestaun had, om aan de Pandita’s van T e rn a te , Ambon en
Menado, die: hunne Sangiersche gemeenten bezochten, eenige geschenken
als blijk van dankbaarheid aan te bieden. Daarop bogen
ze vele malen, en verlieten zoo spoedig mogelijk het dek en het
schip, als waren ze bevreesd, dat ik tot inkeer komen en hunne
presentjes niet ontvängen zou. 'Toen ze wegschepten, riepen ze
ons nog in de Maleische taal, die ze door handelsverkeer met
T e rn a te , en Menado geleerd hadden, (daar het Maleisch de
landstaal van S a n g ie r niet i s ,) een , / s lam a t d ja la n g ”
(goedereis), // an g ien b a a i” (goede wind) en ,/tia d a k o e ran g
satoe äpa” (er möge niets ontbreken) toe, en verdwenen in
de duisternis, die allengs begonnen was te vallen, terwijl we