
stond eene Alfoersclie vrouw, die met een kakatoea, welke ze
op de liand had, scheen te speien, maar veelmeer nieuwsgierige
en begeerige blikken sloeg op de aardigheden, die ze ons
zag rondgeven. Mijn reisgenoot wenkte haar toe te naderen,
en toonde haar een spiegeltje, dat we voor haar bestemmen
wilden. Ze naderde echter niet en bleef ons aanstaren. Mee-
nende dat ze te verlegen was om bij ons te körnen, deden we
een paar schreden voorwaarts, doch hierop begon ze hevig te
schreeuwen en te gillen, en verbood ons met wilde gebaren
om haar te naderen. Yerwonderd stonden we stil, en een der
Alfoeren deelde in het Alfoersch den Radja van N o llo th iets
mede, waarop deze dadelijk het spiegeltje aan een der vrou-
wen, die bij ons stonden, overgaf met verzoek het aan de
vrouw met de kakatoea te brengen. Dit geschiedde, en de
Radja zeide mij dat het huisje dezer vrouw ta b o e of p am ali
was, en dat we er dus niet mogten heengaan, en trok mij met
zieh mede. Ik begreep er niets van, en het scheen mij toe
dat liij outroerd was. In het terugkeeren naar het huis van
den O r a n g - k a y a , zeide bij , /We hadden daar bijkans iets
gedaan, dat men ons zeer kwalijk zou hebben kunnen nemen.
Ik wist het wel dat we het huisje daar buiten niet mogten naderen,
maar ik dacht er niet dadelijk aan. Dat huisje heeft eene
bijzondere bestemming; elke Alfoersche kampong heeft buiten
hären omtrek zulk een afzonderlijk huisje, hetwelk alleen door
vrouwen mag genaderd worden.” Hetgeen hij mij daarop ver-
der mededeelde, kwam geheel overeen met een‘Mosaisch voor-
schrift, hetwelk men geboekt vindt Levit. 1 2 : 2 , 4 ; 15: 25,
26 en 28 ; en 18: 10. De treffende overeenkomst van een
Mosaisch gebod met eene Alfoersche wet of a d a t (gebruik)
moest ons uatuurlijk in de oogen springen.
Verlangt de lezer te weten hoedanig de uitkomst was mijner
pogingen tot invoering van school-onderwijs en Christendom in
de door mij bezochte tien Heidensch—Alfoersche negorijen, dan
kan ik hem zeggen, dat de Hoofden van 7 negorijen mijne voorstellen
zoo voor zieh als voor hunne onderhoorigen zeer günstig
opnamen, en dat het Indisch Bestuur, hiervan onderrigt, Ser ver-
vulling hunner wenschen reeds het noodige verordend heeft; maar
dat daarentegen de Hoofden van A h ila to e , M a ta te ris s a en
Pokolowony verklaarden, dat ze volharden wilden bij de
zeden, gewoonten en gebruiken hunner voorouders. Het kwam
mij zelfs, | doch welligt ten onregte, voor dat de 6 a 7 Oud-
sten, die met de beide Hoofden in de Baleo te A h ila to e ver-
gaderd waren om mij aan te hooren, mij van tijd tot tijd
onwillig aanzagen, alsof ze op mij verstoord waren. Ik blikte
eens opwaarts naar de 90 menschen-schedels, die daar boven
mij hingen, en was over het afwijzend antwoord niet zeer ver-
wonderd. De K a p ita n van A h ila to e was eenigzins stuurscli en
norsch, doch de Radja van M a ta te ris s a was vriendelijk en
wandelde later met mij in zijne aan A h ila to e sluitende negorij
rond.
Mijne taak aan C e ram ’s Zuidkust. alzoo volvoerd hebbende
en hierin niet ongelukkig geslaagd zijnde, staken we op den
22sten December des morgens vroeg, bij schoon weder en eene
kalme zee, van Amahey naar Sapa roe a over, en bereikten
in den middag de negorij N o llo th , alwaar ik van mijn’ goe-
den reisgenoot dankbaar afscheid nam.
Thans verzoek ik den lezer, om zieh in den geest weder te'
H a r ia aan de westkust van S ap a ro e a te verplaatsen, alwaar
ik mij, gelijk hij zieh herinneren zal, op den 1 Januarij 1854
bevond.
Des anderen daags (2 Januarij) stak ik met de orembaai
van den Radja van H a r ia over naar H a ro ek o e , welk eiland
ook Oma of B o ew a n g -b is s ie heet. Eigenlijk is het alleen
het zuidelijk gedeelte, dat Oma of B o ew a n g -b is s ie genoemd
wordt, zijnde het noordelijk gedeelte bekend onder den naam
van Hateewaho. Het eiland wordt door de W a a i-H o k a ,