
vond ik in gesprekken, die ik bij mijn eerste bezoek met
eenige G o e ro e ’s en Christen-Alfoersclie Hoofden gehoudeu had ,
en waaruit ik meende te mögen opmaken, dat men van de pogin-
gen ter oprigting van scholen, en längs dezeu weg ter uit-
breiding van het Christendom, iu eenige Heidensch—Alfoersche
strandnegorijen tusschen de baaijen van E lp a p o e ti en Ama-
hey eenig goed gevolg -zou kunnen verwachten.
Ge heer yak der goes, Assistent—Resident van Saparoea
en H a ro e k o e , dien ik met mijn voornemen bekend maakte,
stelde wederom zijne orembaai ter mijner beschikking, mij be-
lovende, dat dit vaartuig op den 17den December voor het
zeehoofd te H a to ew a n a , aan den IS. 0 . hoek van Saparoea
en das digt bij N o llo th , gereed zou liggen. Den Radja van
N o l lo th , die ook de Alfoersche taal spreekt en de zuidkust
van Ceram meermalen bezocht, verzocht ik om mij als dragoman
of tolk te willen vergezellen, waartoe hij zieh geheel
bereid betoonde.
De dag van den 17den December brak aan; de orembaai
was op de aangewezen plaats, en des morgens vroeg stak ik
met den Radja naar L a to e over, welke negorij aan Ceram’s
zuidkust hooger reeds genoemd is en slechts 2 mijlen van
N o llo th verwijderd ligt. Bij L a to e gekomen, roeiden we
digt onder de kust längs, passeerden de negorijen Howalooi
en T o em o leh o e , bereikten de bogt van E lp a p o e ti, en stapten
bij de negorijen P au lo h y en Somosoeroe, die ik almede
reeds hooger vermeld heb, aan wal. Deze beide laatstgenoemde
negorijen, die er bij mijne eerste komst met den Gouverneur
der Molukkos zoo net en rein en feestelijk uitzagen, hadden
nu een onzindelijk en verwaarloosd voorkomen. De wegen
waren met gras en struiken begroeid, de hagen ongeschoren,
de erven en tuintjes verwilderd, - in een woord het feestgewaad
der negorij was afgelegd, en het verdorde groen der oude half-
omgewaaide eerebogen en eerepoorten vermeerderde nog de alge-
meene haveloosheid en onzindelijkheid, die het oog ontwaarde.
Het is waar, we werden njet verwacht, en de beide O r a n g -
k a y a ’s stonden vreemd op te zien, toen ze in mij den voor-
maligen gast herkenden.
Den volgendep dag bezocht ik de aan den lezer reeds be-
kende Heidensehe kampongs M a ta te ris s a en A h ila to e , — sprak
door tusschenkomst van mijnen tolk geruimen tijd met de
twee Hoofden (een’ K a p ita n en een’ Radja) en eenige
O r a n g - to e a of oudsten van het dorp over mijn oogmerk , -
en ging toen door naar de Heidensehe kampong Pokolowony.
Had ik te A h ila to e 40 huizen en te 'M a ta te r is s a 14 huizen
geteld, en de bevolking van A h ila to e op p. m. 250 zielen
en die van M a ta te ris s a op p. m. 70 zielen geschat, - te
P okolowony telde ik slechts 4 huizen, en schatte ik de bevolking,
die door een’ Kapitan bestuurd wordt, op ongeveer
30 zielen. Deze 'kampong ligt op een’ hoogen en zeer steilen
lieuvel. Met groote moeite kwamen we ter halverwege, doch
zagen toen geen’ kans om hooger op te klimmen, daar het
voetpad . zoo steil en siecht en glibberig was, dat we telkens
teruggleden. Nu kwamen er eenige Alfoeren, vlug als gemsen
of klipgeiten, naar beneden, vatteden mij en den Radja van
N o llo th aan de armen en handen, en trokken ons lagchend
naar boven. Ze sloegen de teenen hunner voeten in den
gladden grond, en stapten over steenklompen, boomstammen,
en boomworteis en struikgewas heen, met eene gemakkelijkheid
en zekerheid, die ons verbaasden. Onder weg kwamen
we eenige vrouwen tegen, met kinderen op den rüg, of met
zware ta to em b o e ’s (draag- of sluitmandjes) beladen, en
ook deze daalden met dezelfde zekerheid en ligtheid van
tred naar beneden als de mannen opwaarts klommen. Op
den top van het bergje vonden we eenige mannen en vrouwen,
die ons opwachtten. Door intermediair van den Radja
van N o llo th sprak ik met den K a p ita n van dit klein
rrehucht over het doel mijner komst, e n , toen we scheiden
zouden, vöerden de dorpelingen eenen dans ter onzer eere
uit. Deze dans, waaraan ook de vrouwen deelnamen, be-
stond slechts in een op de maat en in een’ kring .liand
15*