
goede scheepstiimnerlieden bekend staan, en vooral in hei bouwen
van vaartuigen en praauwen, benevens in liet branden van kalk
en in een weinig handel hun bestaan vinden,) - vervaardigd
was, längs de valreep. De Regent en de goeroe van Boano-
s e r a n i kwamen over, en kort daarna had ik in het vaartuig
plaats genomen en roeiden we haar wal. Aan het strand zag ik
verscheidene klapperboomen en eenige tuinen, die onder anderen
met m ilo , obie en katjang-boontjes beplant waren. Tusschen
de rotsspleten groeiden eenige rom b ia ’s (of r em b ia ’s) of S a g o palmen,
en groote boomen, die goed timmerhout opleveren. Digt
bij de landingsplaats las ik op eenen wit-gepleisterden steenen
pilaar of monument eene latijnsche inscriptie, vermeldende dat hier
het graf is van een’ voormaligen Portugeschen Gezaghebber, - of
B e ito r, zoo als de Portugesche titel van een opperhoofd is. Een'
oogenblik ging ik in de wnning van den Regent, en toen naar
liet schoollokaal,-tevens kerk, — een gebouw van bamboe en g ab b a gab
b a , - alwaar ik 118 leerlingen vond. De inlandsche Chris-
ten-gemeente telt er 714 zielen, waaronder 26 ledematen en 242
kinderen, en werd in 1846, naar ik meen, voor het laatst door
wijlen den zendelingleeraar p. k e i j z k r kerkelijk bezocht. Na her
school-examen kwam de gemeente in de' kerk bijeen, en aan het
einde van mijne toespraak doopte ik er, op vroeger gedaan ver-
zoek van Ds. kam, niet minder dan 104 kinderen, waarvan de
doop-aangaven later naar den kerkeraad van Amboina gezonden
werden. Daarop werden de meeste gemeente-leden aan hunne lmizen
bezocht. Intusschen begon de avond te dalen en maakte de E tn a ,-
die het nren lang drijvende en op en neder gehouden had, doch
nu wegens de duisternis niet langer wachten kon, - sein om aan
boord te komen. Haastig doorliep ik nog de Muhainedaansche
negorij of B o a n o - is l am, welke eene bevolking van p, m. 800
zielen heeft, bezocht den Missighiet en de woning van den Mu-
hamedaanschen Regent, 4 die mij vergezelde, en liet mij toen
weder aan boord roeijen, werwaarts de beide Regenten en de
goeroe mij volgden. De gansche bevolking van B o an ö -se ran i
had mij tot aan de landingsplaats uitgeleide gedaan, en, toen
we weder onder stoom waren, kwam de hofmeester met eenige
klappers, eijeren en pisang aandragen, die de goede menschen
van Boano als een geschenk voor ons aan boord gebragt liadden.
Eenige oogenblikken later was Boano uit ons oog verdwenen.
. Terwijl we nu naar Kema heenstoomen, alwaar we den 5<le"
April gelukkig aankwamen, breng ik mijn’ dankbaren groet aan
de ingezetenen der eilauden der residentie Amboina voor de
gastvrijheid ■ en hartelijkheid, die ze mij bewezen hebben, en
herdenk ik de onderscheidene voorstellen, die ik in het belang
der gemeenten, barer kerken en scholen, zoo mede ter verbetering
van den maatschappelijken toestand der goeroe’s, en ter nitbreiding
van onderwijs en Christendom op Cer am s zuidkust,
doen mögt, en waarop door het Indisch bestuur affirmatief
is gedisponeerd. Ik zal met .eene omschrijviug dier voorstellen,
waarvoor het hier de plaats niet is, den lezer niet lästig zijn,
en ga hem liever mededeeling doen van mijne reis naar Banda ,
welke ik den 23sten November 1853 van Tobo, aan Ceram’s
zuidkust, met Z. M. stoomschip E tn a ondernomen had. Men
herinuert zieh, dat ik op bl. 193 gezegd heb, dat ik het ver-
haal van deze reis tot later besparen zou, om het verhaal
mijner reis in de residentie Amboina niet af te breken.
BANDA.
In den avond dan van den 23sten November des vorigen jaars
of 1853 werd op de reede van Tobo het anker geligt en ste-
venden we de Banda-zee in. Na de onweersbni was de pekel-
vloed spoedig weder tot bedaren gekomen, en stond de maan,
omringd van myriaden starren, bleek en koud aan den hemel.
lloe kalmer de zee werd, zoo duidelijker zagen we het vreemde
verschijnsel, waarover zoo vele reizigers reeds gesproken hebben
en dat nog niet geheel verklaard is, namelijk dat liet water
der Banda-zee wit-gekleurd of melkachtig was en er even