
strand eene groote menigte van klippeu of rotssteenen boven
zee uitsteken, en daartusschen een aantal visschen en jouge
haaijen rondzwemmen.
Zoodra onze stoet in liet gezigt van die van T itaw a a i ge-
naderd was, liief de schooljeugd dezer negorij haar welkomslied
aan, begeleid door de muzyk van eenige bamboezen dwarsfluiten.
Gewoonlijk ontstaat er bij de komst van den reiziger aan
de grenzen der Moluksche negorijen eenige verwarring. De
terugkeerende Hoofden willen afscheid nemen, — de opwachtende
Hoofden willen welkom heeten; — de teruggaande schooljeugd
zingt haar afscheidslied, - de opwachtende schooljeugd heft
haar welkomslied gelijktijdig aan, zoodat twee verschillende
melodien door elkander klinken; - de nieuwe of versehe dragers
willen den draagstoel overnemen, - de vermoeide dragers willen
f
u nog verder breiigenj - de lilla’s en geweren, zöo de negorij
die heeft, branden herhaaldelijk los en dreunen als diepe
bastoonen en dissonanten door het verwarde gezang der kinderen
en het gepraat en geschreeuw der koelie’s ; in ¿en woord
het is een amalgama of tohu-bohu van stemmen en fluiten en
knallen, waarbij men het g slamat djalang” en het „slamat-
datang” (/, goede reis” en ,/ welkom” ) der Regenten en Meesters
naauwelijks verstaan kan! De verwarring is soms zoo groot,
dat het gezag der Hoofden niet in staat is, om de orde te
herstellen. Een paar malen zelfs kregen de onde en nieuwe
dragers twist met elkander, en moest ik verklären, dat ik te
voet zou gaan en dus van geen’ draagstoel gebruik maken,
als ze den vrede niet herstelden. Dit had dan ook gewoonlijk
een goede uitwerking, want de goede Moluksche dragers stellen
er een eer in , oin'den draagstoel van den Europeschen gast,
die hunne negorijen bezoekt, op hunne schouderen te tillen.
ü zag hiervan meer dan eens doorslaande blijken, die ik ter
gelegener plaats en tijd zal mededeelen.
De negorij T itaw a a i, aan de Zuidkust van het eiland gelegen,
is een der fraaiste en netste negorijen der Molukkos. Ze is
met goede huizen bezet, goed bevolkt en door goede en met
schelpen bestrooide paden doorsneden. Gedeeltelijk aan de liel-
lingen der met nagelboomen beplante heuvelen hangende, en
gedeeltelijk over de heuvelen heenkronkelende, levert ze vooral
voor den bezoeker, die haar met een vaartuig of uit zee
nadert, eene aangename vertooning op, en ziet ze er met hare
helder—witte steenen kerk en schoolgebouw, en nög eenige wit-
gepleisterde huizen en witte voetpaden en wegen, die bij het
groen der kokospalmen, nageltuinen en vruchtboomen scherp
afsteken, lagchend en bekoorlijk uit.
Daar ik nu toch van nageltuinen spreek, wil ik een paar
bijzonderheden mededeelen, die, hoe bekend .ze welligt ook zijn,
(en ofschoon ik reeds op bl. 49, deel I over de nagelkultuur
gehandeld heb,) misschien een plaatsje mögen vinden.
De eerste bijzonderheid i s , dat men, — zoodra de bloesem
der tjin k b of kruidnagelen zieh gezet heeft (b o e n tin g , d. i.
zw an g e r), in de tuinen geen geweerschot mag doen, omdat
dan, volgeus het zeggen der inlanders, de bloesems in bladeren
veränderen, of feile regens of sterke droogte komen zouden.
De tweede bijzonderheid is, dat de Hoofden (R a d ja ’s,
P a t t i ’s en O ra n g—K a y a ’s,) en de M a rin jo ’ s (opzieners),
wanneer ze in eenen in bloei staanden nageltuin treden, zieh
het lioofd ontdekken, uit eerbied voor het gewas, .dat zulk
een rijke bron van welvaart voor het land en volk der Molukkos
is.
De derde bijzonderheid betreft den t j in k e - r a d j a of konings-
nagel. Deze schijnt slechts een speling der natuur te zijn,
dewijl men maar zeer zelden een’ boom van deze soort aan-
treft. De voortplanting er van zou ook zeer moeijelijk vallen,
dewijl zulk een boom geen’ moer—nagel ( tjin k ^ -p o llo n g ) geeft.
Het moet echter wel eens gebeurd zijn, dat men aan een’
t j in k e - r a d j a—boom een’ enkelen moer-nagel vbnd. De vrucht
van den t j in k e - r a d j a is een weinig kleiner en sterker van
smaak, dan de gewone kruidnagel, en heeft een kroontje aan
den top. Aan dit kroontje heeft de vrucht hären naam van
k o n in g s - n a g e l ( tjin k e - r a d ja ) te danken. Yoor een’ boom,