
S iro e op S a lib a b o e , eil van T an a—lab a op K a r a k e la n g
bet hu n toegedachte deel.
Toen eindelijk de drukte van de receptie en van de bevrediging
eu de begiftiging der vorsten voorbij was, werd liet zoo bescbikt,
dat ze des middags tegen 5 uren weder gezamentlijk aan boord
zouden komen, hebbende ik namelijk den beer ja n se n mede-
gedeeld, dat ik een mondgesprek met deze Hoofden wilde
houden over bet doel, waarmede ik mij naar de T a la u —
eilanden begeven had. Daarop gingen de Heer ja n s e n en ik ,
vergezeld van den l sten Officier van ons stöomschip, in de sloep
en roeiden naar de negorij S a lib a b o e , welke zieh digt aan
bet strand onder vele kokospalmen en ander hoog en lommer-
rijk geboomte als het wäre verscholen houdt. De huizen zijn
allen van bamboe of gabba—gabba gebouwd, en staan op houten
of bamboezen stijlen of wel op de stammen van klapper— of
pinang—boomen boog boven den grond , zoodat men verscheidene
trappen of ladder-sporten beklimmen moet om er binnen te
komen, terwijl de vloer veelal is zamengesteld uit de stammen
van den piuang— of wokka— of nibong—b o om w e lk e overlangs,
even als latten, doorgekapt of gespouwen en naast elkander over
dwarsbalken of ribben van bamboe gelegd zijn. In het hnis
van den Eadja, wien we een bezoek bragten, waren deze latten
bedekt met matten van rottang of gevlochten bamboe, gelijk
de regtopgaande trap voor zijn huis, welke misschieu 10 treden
telde, van planken of houtwerk en naar het gewoon model
der Europesche pakhuis- of zolder-trappen bewerkt was. De wo-
ning bevatte gelijkvloers verscheidene vertrekken of kamers, welke
de Eadja ons allen zien liet, en in een der kamers zat eene vrouw,
die naar inlandsche wijze fraai gekleed en met bloemen gekapt, en
met gouden versierselen in het haar en de ooren en aan de armen
en vingers getooid was. EeTst meenden we,- dat de Eadja ons
bij zijne vrouw bragt, doch niet lang bleven we in dezen waan.
De Phänische bestemming der uitgedoste vrouw was die van
zoovele vrouwen en meisjes, die op de T a lau—eilanden, alwaar
de slavenhandel nog niet uitgeroeid kon worden, als slavinnen
verkocht worden of in pandelingschap verkeeren. Wetende dat de
hoogste onzedelijkheid op deze eilanden heerscht, en hiervan ook
reeds, dadelijk na onze komst ter reede, door het gezigt der
vele meisjes en vrouwen aan boord der beide W ä h le rs over-
tuigd, kon ons het lot der ongelukkige in het huis van den
Eadja niet twijfelachtig zijn. Ook van de zedelijkheid der,
vaak als lui en aan Saguweer verslaafd afgeschetste, bevolking
van de Sangier-eilanden, ofschoon ze eene Christen-bevolking
is en geen’ slavenhandel drijft, wordt niet veel goeds getuigd,
maar de onzedelijkheid der naburige Talau-eilanden is bijkans,
evenzeer als hunne twistziekte en krakeelzucht, tot een spreek-
woord geworden. Gelijk we boven reeds gezegd hebben, waren
er op T a la u , en bepaaldelijk op K a b ro e a n g , omstreeks het
jaar 1695 ruim 1,100 Christenen, doch thans:,,is de bevolking
geheel Heidensch, en zoo diep in de grofste onkunde verzonken,
dat ze niet alleen in de onzedelijkheid harer vrouwen en docliters,
naar men zegt, niets verkeerds vindt, maar ook tusschen goed en
kwaad geen onderscheid schijnt te kennen, en zelfs geen gods-
dienst heeft en geen Opperwezen vereert. Op mijne vragen
betreffende den Talauschen cultus zeide de Eadja, dat men op
T a lau niets ter wereld als hoog en heilig eerde, zelfs geen
afgoden, geen hout of steen, geen woud of boom of rotsspelonk,
maar dat de eenige plaats, die men in veneratie hield, een oud
graf was aan het strand der zee! Ik bezocht dit graf weldra, en
zag een terp met welig groen begroeid en door een paar hooge
boomen (naar ik meen, T am a rin d e—boomen) (1) belommerd;
(1) Do Tamarinde-boom (p o h o n -a s sam ), leest men, is een schoone en groote boom,
met een' dikken stam en vele Zware takken, welke laatsten met talrijke hclder-
groeneen gevinde bladeren, als die van den treur-esch, digt bezet zijn. Hij levert
zwaar, hard en deugdzaam timmerhout op, en geeft vele vruchten.die er als peulen
uitzien, in bnndels (b a lem b a n g ) van 5 of 6 bij elkander groeijen, en 3 tot 6
gladde zaden bevatten, die roodachtig-bruin van kleur, hard en bijna-vierkant zijn.
Het vrucht-vleesch, waarin deze zaden liggen, is week en donker-bruin, heeft een’
zuurachtigen en zamentrekkenden smaak, en is als verkoelend middel bekend. De
boom komt ook in de W e s t - I n d i e n , A ra b ie en A fr ik a voor, doch de Oost-
Indische peul of vrucht is veel grooter dan de West-Indische. In O o s t - I n d i e
worden de gcplukte rijpe peulen in potten zonder suiker bewaard, doch in W e s t -
I n d ie bewaart men ze in potten, die met heete stroop gevuld zijn.