
De kleeding der distriktshoofden en van eenige negorij—
hoofden, ofschoon ze tot de autochtonen des lands, d. i. tot
liet Alfoerscli ras, beliooren, is geheel Europeescli. JBij plegtige
gelegenheden, - b. v. wanneer ze de vergaderingen van den re-
gentsraad of distriktsraad (op J a v a p r o d o t to - b o p a t t i en
p r o d o tto -k aw e d a n a n geheeten) bijwonen, of bij bezoeken
van den resident of van Europesche ambtenaren en notabele
vreemdelingen, - dragen ze een’ zwart-lakenschen rok en pan-
talon, een zwart-lakenscb of zijden-vest, laarzen of sckoenen en
konsen, een5 zijden of kastoren zwarten lioed en een’ witten of
zwart-zijden das; in een woord, een distriktshoofd der Mena-
ha ssa is gekleed als een Europeesch lieer van goeden huize.
De distriktshoofden zijn alle Christenen, doch onder de dorps-
hoofden vindt men nog eenige heidenen. Nogtans kleeden ook
dezen zieh gaarne als de Christen—hoofden. Onder de gewone
inlandeTs of de bevolking der Menaliassa kan men de Chris-
ten-Alfoeren dadelijk aan hunne kleeding van de heidensche
Alfoeren onderscheiden.
Ten aanzien der onde Alfoersche priesters en priesteressen
(W a lia n ’s en T o n ä a ’s) en der oude Alfoersche feesten (fos-
so ’s) en gewoonten der M en ah assa zij het volgende vermeld.
De W a lian is de priester, die bij grootere of kleinere feesten,
bij grootere of kleinere volksrampen of zegeningen of andere
hooge gelegenheden, voor en met het volk gebeden en dank-
zegging doet en andere godsdienstige handelingen verrigt; | - j en de
T o n ä a , of de_ wigchelaar, is de man, die bij het bouwen van
nieuwe hnizen en het ontginnen van nieuwe akkers of tuinen
altijd tegenwoordig is. Het getal w a lia n ’s en to n ä a ’s was vroe-
ger zeer groot, en eenigen onder hen waren hoofd-walian’s en
hoofd-tonäa’s. Bij de groote feesten, die F o s so -P a p a tta , Eosso-
L a lam in e n , E o s so -S um e n b e t en Eosso—Muwie geheeten
worden, — en met de muzyk van 'Tifa’s (een hol stuk hout,
van een’ voet 1 engte, waarvan het spits-toeloopende einde of
gedeelte open, doch het tegenovergestelde gedeelte met een stuk
ruudvel overspannen is,) en K o e lin ta n g—G o n g -g o n g (koperen
bekken) gepaard gaan, -werden vroeger gewoonlijk verscheidene
personen, zoowel mannen als vrouwen, in de käste der Walian s
en Tonäa’s opgenomen, onder beding, dat de kandidaten deze
eer met geld of geschenken betaalden. De geschenken bestonden
gemeenlijk in aardewerk en varkensvleesch en soms in andere
artikelen. Bij het ceremonieel der aanneming of der wijding
ontvingen de adepten uit handen der hoofdpriesters eenige glad-
geslepen kleine steentjes, die als Eetischen werden aangemerkt.
Volgens berigten, moeten deze feesten, en niet minder de
E o sso—Bomomak of begrafenisfeesten, inderdaad Bacchanalien
of Saturnalien geweest zijn, en tevens met de gruwelijkste
wreedheden zijn gepaard geweest. Onder zweigen en brassen
werden er lioogst—onzedelijke dansen uitgevoerd, en onder bal-
dadig vreugdgejuich eenige ter sluik geroofde menschen geslagt,
wier afgekapte en aan staken vastgebonden handen dienden om
de p a l i ta ’s of lampjes vast te houden, die, zoo als gewoonlijk
bij inlandsche feesten, werden aangestoken. De ongelukkigen,
die aldus ten zoenoffer aan de goden moesten worden omgebragt,
werden somwijlen met kostbaarheden en fijn lijnwaad versierd,
vervolgens gezamentlijk op een stellaadje vati latten (p a rra—p a rra
geheeten) geplaatst, en dan door die latten heen met lanspu
en pieken doorstoken en afgemaakt. Bleef er soms, bij hoogst—
zeldzame uitzondering, een dier slagtoffers in leven, dan mögt
liij zij ne kostbaarheden behouden, en erfde hij tevens die zijner
vermoorde lotgenooten. Doch niet alleen bij groote godsdienstige
of volksfeesten, maar ook bij den dood van Opperhoofden moesten
er menschen geslagt worden, om den overledene in eene andere
wereld als slaven te -dienen. En zelfs moesten er menschen-
ofters vallen, wanneer er voor de Hoofden des volks een nieuw
huis gebouwd werd! Het bijgeloof toch eischte, dat men onder
den hoofdpilaar, die het dak stut, en desgelijks onder de trappen
der voorgalerij en achtergalerij, menschenhoofden begraven moest,
zoo men in het nieuwe huis zegen wilde wachten, en dat ook
de planken der nieuwe woning almede met menschenbloed moesten