
Aan de landingsplaats werden we ontvangen door 5 opper-
hoofden, die zeer beleefd eu zeer net gekleed waren. Achter
hen stonden lionderden van inannen en vrouwen en kinderen.
De mannen droegen veelal alleen een’ T jid ak o . De vrouwen
waren meerendeels òf geheel gekleed òf slechts met een sa ro n g
bedekt.
Digt aan het strand hadden de Tobellorezen een geheel nieuw
huis van g a b b a -g a b b a voor ons gebouwd. Het had eene
vóór- en achtergalerij, een’ breeden gang en 4 ruime kamers.
Iu de laatsten stonden ledekanten van bamboe, waarin goede
matrassen (bolsak) en hoofdkussens (b a n ta l-k a p a la ) , nieuwe
matjes (tikar) en nieuwe spreijen of sitse beddelakens (slimoet).
Ook vonden we goede k a d e rà ’s of stoelen, en tafels en bam-
boezen zitbanken ( b a li- b a li of d ég o -d ég o ). Het huis bleef
gestadig door een aantal menschen, die ons nieuwsgierig aan-
blikten, omringd. De vrouwen toonden volstrekt geen schuw-
h e id , maar stonden voor alle deuren en ramen op elkander
gedrongen naar binnen te gluren. Intusschen werd daar buiten
door eenige mannen en vrouwen de bovengemelde rondloopende
dans, lég o -lég o genoemd, uitgevoerd. Ze plaatsten zieh in een’
kring, hielden een touw in de linkerhand, en deden niet anders
dan op de maat van tifa en g o n g , en van tijd tot tijd zingende,
làngzaam rondloopen. De dans duurde den ganschen dag, den
geheelen nacht en den volgenden morgen door. Die vermoeid
waren, liefen het touw los, en gingen uit den kring, welke
dadelijk weder door andere liefhebbers werd aangevuld. De
mannen dausten even gaarne als de vrouwen. Ten 12 ure kregen
we een’ goeden maaltijd, bestaande uit rijst, visch, gebraden
kippen en vruchten, en de buitenstaande menigte scheen er op
te letten, of we ook anders aten dan de menschen van Moro.
Daarna ging ik, vergezeld van den resident, met de opperhoof-
den in de achtergalerij van het huis, zeide hun, dat hunne bevolking
2,144 zielen telde, waaronder 632 kinderen, en verhaalde hun
het oogmerk, waarmede ik tot hen gekomen was en ook naar
Gale! a gaan zou. Een der prinsen diende mij tot tolk. Ze
hoorden mijne redenering over het wenschelijke der invoering op
G ilo lo van schoolonderwijs voor hunne kinderen met schijn-
bare belangstelling aan, en luisterden vooral aandachtig, toen
ik hen vermaande om hunne kinderen en die hunner onder-
hoorigen niet tot zeeroovers, gelijk ze zelven waren, te laten
opgroeijen, en hun tevens voorhield, hoeveel familien ze voor
immer in rouw gedompeld hadden door hare mannen en vaders
of hare vrouwen en moeders en kinderen te rooven, en hoe het
bloed van tallooze slagtoffers tot den G ro o ten G e e s t, dien ze
onder het zinnebeeid van den dikken boom in het woud eerden,
om vemelding riep. Op deze toespraak waren ze zigtbaar getroffen,
en antwoordden, dat ze in hun bedrijf nimmer iets
kwaads gevonden, maar het, even als hunne m o ijan g ’s of
voorouders, als een ambacht of broodwinning, gelijk elk ander
handwerk of ambacht, hadden aangezien. Eindelijk zeiden
ze nog, dat ze met den S en g ad jie van Gal ela en de overige
Hoofden van Moro gezamentlijk wenschten te overleggen,
eer ze een bepaald uitsluitsel konden geven. — Hiermede moest
ik mij vooreerst tevreden stellen, doch wees hen nog vooraf
op het gevaarlijke van hun handwerk voor zich-zelven en hunne,
familien en hun volk, daar een schandelijke doodstraf hun lot
zou zijn, zoodra ze in handen van onze schepen en kruisers
vielen; - er bijvoegende dat dit lot hun elken dag boven het
hoofd zweefde, en dat hierin ook hunne kinderen eenmaal zeker
deelen zouden, als ze dezen tot zeeroovers lieten opgroeijen.
In den namiddag deden we een wandeling door de negorij,
en werden overal door de dorpelingen voorkomend en vriendelijk
bejegend. In sommige huizen, die er vrij-rein en goed uit-
zagen, gingen we binnen, en ondervonden van de zijde der
bewoners een zekere vertrouwelijkheid en hartelijkheid, die ons
in eene zoo vreeselijk-vermaarde negorij, en onder deze, als de
stoutste en geduchtste zeeroovers bekend staande, menschen ten
hoogste moesten verwonderen. Dadelijk werd ons eene zitplaats
ingeruimd, en werden ons gepofte of gebraden djagongs of rijst-
9*